Draagvlak voor Olympische Spelen in Nederland

Eenmaal eerder mocht Nederland de Olympische Spelen organiseren, in 1928 in Amsterdam. Naar wordt beweerd is de keuze bepaald in een onderonsje van de baronnen De Coubertin, voorzitter van het IOC, en Van Tuijl van Serooskerken, voorzitter van het NOC. Geplaatst tegen de tijdgeest in de twintiger jaren mag het een wonder worden genoemd dat ze in Nederland konden worden gehouden. Binnen de dominante protestant-christelijke gemeenschap werd vanaf menige kansel het heidense karakter gehekeld. Men vreesde de ontheiliging van de zondag en het verval der zeden. Dat voor het eerst vrouwen mee mochten doen, versterkte die vrees nog eens. Zelfs een liberale krant als de NRC had er niets mee. De Olympische Spelen waren al een eind op streek, toen zij schreef: Moeten vrouwen zich zo uitsloven en inspannen, zodat ze met verwrongen gezichten, met verbeten trekken, verwilderde haren, hijgend en afgemat door de finish gaan. Hebben vrouwen geen andere, geen betere sport dan deze die er een is voor de man?

Het enthousiasme bij de overheid was ook niet echt groot. Een verzoek tot subsidieverstrekking aan het NOC stuitte onder meer op protestants-christelijke weerstand en werd door de Tweede Kamer afgewezen. Amsterdam – de gastheer – vond een Olympisch atletendorp te duur. De atleten werden ondergebracht in lagere scholen, pensions of hotels. De Amerikaanse ploeg verbleef op dezelfde boot als waarmee ze de oversteek hadden gemaakt…

En koningin Wilhelmina droeg ook al niet bij aan de feestvreugde. Ze liet de openingshandeling over aan prins Hendrik omdat ze niet was geraadpleegd over de datum.

Sport was in de twintiger jaren nog niet het volksgebeuren dat ze tegenwoordig is. Gelukkig stelde het IOC nog niet de voorwaarden aan het draagvlak die het nu stelt. Of in de toekomst zal stellen. Inmiddels heeft de sport een steviger plaats in de samenleving verworven. Maar dat is wat anders dan onomstreden. Steeds als een groot evenement zich aandient kan men rekenen op niet zelden zeer venijnige reacties van publiek en politiek. De Paralympische Spelen die Nederland in 1980 mocht organiseren omdat Moskou daar geen trek in had – toch ogenschijnlijk een zeer sympathiek gebeuren – werd begeleid door kritiek vanuit de gehandicaptenwereld zelf. Daarin werden de Spelen aangrepen om kritiek uit te oefenen op het in Het Dorp gevoerde beleid, dat toch niet beantwoordde aan de eerder door de actie Open Het Dorp en Mies Bouwman gewekte verwachtingen. Bovendien was er kritiek op de toelating van Zuidafrikaanse sporters, terwijl er een internationale sportboycot liep tegen Zuid-Afrika.

Enkele jaren later kreeg de kritiek een nog veel grotere omvang en intensiteit toen Amsterdam een gooi deed naar de Olympische Spelen van 1992. De naam van het Amsterdamse gemeenteraadslid Saar Boerlage is daarmee onlosmakelijk verbonden geraakt. Maar wellicht wordt haar daarmee te veel eer gegund. Naast Abram de Swaan - De Olympische hoogte. Over Amsterdam en de Spelen van 1992 – waren er maar weinig mensen buiten de direct betrokkenen uitdrukkelijk voor het halen van de Olympische Spelen naar Amsterdam. Integendeel, menigeen in politiek en sport volgde de schermutselingen tussen Saar Boerlage en haar Komitee Olympische Spelen Nee! en het NOC en het gemeentebestuur enigszins besmuikt zoals eerder de provo-acties werden gevolgd. Aantasting van autoriteit kan vaak op enige sympathie rekenen, wat de aanleiding ook moge zijn…

Hoewel Nederland zich sindsdien niet meer heeft gemeld voor het organiseren van de Spelen is de kritische begeleiding van de Olympische beweging niet geheel stilgevallen. De benoeming van een nieuw Nederlands IOC-lid in 1998 maakte de tongen behoorlijk los. De transparantie en de democratie in de besluitvorming binnen de Olympische organisatie voldoen volgens de perceptie van menig criticaster niet aan de heldere maatstaven die elders gelden en geven daarom met enige regelmaat aanleiding om alle ‘schandalen’ weer eens op te halen. Geruchten over corruptie bij de toewijzing van de Olympische Spelen maken evenzeer veel los. Onlangs is de film “Munich” van Steven Spielberg in première gegaan. Daarin wordt teruggegaan naar de Spelen van 1972 en de Palestijnse aanslag op de Israëlische ploeg. De Spelen  gingen door. Sommige Nederlandse sporters gingen naar huis en anderen bleven daar. Opnieuw wordt er door de film aandacht gevraagd voor de relatie tussen sport en politiek.

Tegenover deze kritische begeleiding staan de aansprekende successen van Nederlandse sporters op de Olympische Spelen. De spontane ontvangsten op Schiphol en de enthousiaste huldigingen in de eigen woonplaats geven er blijk van dat er ook anders naar de Spelen wordt gekeken. Er is in ieder geval grote waardering voor de sporter en zijn prestatie. En die waardering is aanstekelijk. Bezoekersaantallen van sportevenementen, kijkcijfers van televisieuitzendingen daarvan, ledentallen van sportorganisaties stijgen onmiskenbaar. Bovendien worden er van plaats tot plaats nieuwe initiatieven ontwikkeld om nieuwe sportaccommodaties te ontwikkelen of internationale sportevenementen te organiseren.

Maar de lat ligt hoog. Wat is het saldo van de kritische geest en de anti-autoritaire sentimenten enerzijds en het door sport en sporters opgewekte enthousiasme anderzijds? Is dat meer dan 80 procent in de plus? Waarover zijn we het in Nederland voor meer dan 80 procent eens? De Grondwet van de Europese Unie kon in de Tweede Kamer op 82 procent van de stemmen rekenen, 123 van de 150! Het referendum liet zien dat 62 procent van de samenleving tegen was. In de onregelmatig gehouden onderzoeken wordt op de vraag ‘moet Nederland weer de Olympische Spelen organiseren’ een vergelijkbare verhouding zichtbaar. Bij de overheid wordt een draagvlak van circa 70 procent gemeten, onder de bevolking slechts 15 procent. Dat is ver weg van 80 procent. Er ligt dus een Herculische opgave in het verschiet om aan de Olympische limiet te kunnen voldoen.


 
 
Laatst gewijzigd: 10-1-2009