Communicatieoorlog?
Wat oorlog?
Een antwoord aan Frits Bloemendaal
Laat ik voorop stellen dat ik een hekel heb aan het
onnodige gebruik van het woord oorlog. Dat komt zo. In 1985, ik
werkte bij de Bouw- en Houtbond FNV, bereidden we ons voor op een
staking. Alle leden kregen begin mei een ‘mobilisatieoproep’
toegestuurd. Of het werd aangewakkerd door de eindeloze
herdenkingen na veertig jaar oorlog weet ik niet, maar een storm
van kritiek kwam los. Staken voor een goede bouw-cao was prima,
maar om dat nu te associëren met een oorlog, dat ging enkele
bruggen te ver. Ik was het ermee eens. Gebruik sindsdien geen
oorlogstermen meer. Voetbal is oorlog? Kom op zeg. De
Communicatieoorlog? Hou op! Kunnen we alsjeblieft onze woorden wat
zorgvuldiger kiezen? Wat kopen we voor een woordinflatie van een
Zimbabweaanse allure.
Maar als we de schermutselingen, het voortdurende gedonderjaag
tussen media en voorlichters, tussen journalistiek en politiek dan
toch als een oorlog zouden willen betitelen, wie heeft dan wie de
oorlog verklaard? En wie is er eigenlijk aan de winnende hand? Lees
de kranten, kijk de nieuwsprogramma’s, kijk de talkshows, hoe komen
politici, bewindslieden, overheidsfunctionarissen eruit naar voren?
Zijn ze in de meeste gevallen niet de speelbal van de interviewers
en de zogenaamde ‘sidekicks’? Het aanzien van het ambt en zijn
bekleder wordt in ieder geval maar mondjesmaat gerespecteerd.
Kan het voor de zoveelste keer niet laten om de scherpe observatie
van Johan Cruyff te citeren: “Italië kan niet van je winnen, maar
je kan wel van ze verliezen”. Die uitspraak hou ik al diegenen in
overheidskring voor die het zinvol vinden de rol van de media te
bekritiseren. Laten we ons toch concentreren op ons eigen werk. We
kunnen nog zoveel beter communiceren. Naarmate wij – in alle
opzichten – ons werk beter doen, hebben we van de media niets te
vrezen. Ik weet niet of deze oproep al een grote impact heeft. Maar
krijg wel het idee dat de oproep de media tot een ‘pre-emptive
strike’ heeft verleid. De onevenredige ophef over de
100-dagen-toernee, het buitenproportionele gemopper over de
verhuizing van de persconferentie van de minister-president van
Nieuwspoort naar de RVD-zaal, het tranentrekkende gejeremieer over
het maken van afspraken voorafgaand aan tv-optredens, over het
autoriseren… En dan ook nog eens de GPD-affaire. Er wordt nogal
flink op ons gebeukt, nog voordat mijn oproep succes heeft kunnen
hebben. We krijgen ongelijksoortige ingrediënten als een haute
cuisine hutspot geserveerd.
Om maar bij de GPD-affaire te beginnen. Die had nooit mogen
gebeuren. Maar is een incident. De media worden niet structureel
bespioneerd door de overheid, ondanks alle misbaar die de
GPD-affaire heeft opgeroepen. Maar de overheid wel door de media,
vanuit de zelfopgelegde rol van ‘controleur van de macht’. Het is
niet de enige eenzijdigheid – of gebrek aan nuancering – die de
media kenmerkt als ze zich beklagen over de overheid en haar
voorlichters. Nooit is er een evenwichtig verhaal gekomen over de
verplaatsing van de wekelijkse persconferentie, noch over de
100-dagen-toer. U moet eens lezen hoe de vorige DG RVD in de
Volkskrant is uitgezwaaid en hoe de nieuwe is verwelkomd. De
vooringenomenheid, om maar niet van kwaadaardigheid te spreken,
spat er vanaf. En denkt u dat ons iets is gevraagd? ‘Uiteraard’ is
die journalist een held, die klaagt dat sommigen van ons
‘afspraken’ willen maken voor een tv-optreden van hun
bewindspersonen, of dat we lastig doen bij het autoriseren van
interviews. Maar krijgt u ooit de andere kant te horen? Het is toch
niet zo raar dat een bewindspersoon wil weten in wat voor setting
hij terecht komt? Welke onderwerpen er aan de orde worden gesteld?
Ik ben groot voorstander van het niet autoriseren van interviews,
ervan uitgaande dat een vraaggesprek plaatsvindt tussen twee
professionals. Maar is de journalist altijd even
professioneel?
Wat ik nu zo graag zou zien is, dat - zoals wij in eigen kring
steeds meer bezig zijn onze eigen professionaliteit te verhogen,
daarbij nadrukkelijk kijken naar de omgeving waarin we actief zijn
– de journalistiek dat ook eens zou doen. De media hebben het
moeilijk, dat is buiten kijf. Oplages van dag- en weekbladen dalen
gestaag, het kijkgedrag van burgers is enorm wispelturig, gratis
media als internet nemen een steeds hogere vlucht. En als je als
krant geen subsidie wil, dan moet je wel van arremoei een nieuwe
publieke omroep lanceren. Op die kolkende markt moet je immers iets
doen om de aandacht van publiek vast te houden en zo ook
adverteerders te interesseren. Dat is geen schande, maar negeer dat
dan niet. Probeer dan niet overheid en politiek als je
hoofdonderwerp te kiezen. Het bashen van de Belastingdienst is
allang niet meer het unique selling point van Wakker Nederland.
Neem ook de kredietcrisis. De betrokken bewindslieden kunnen geen
pen, microfoon of camera voorbij lopen. Parlementariërs worden bij
herhaling om opvattingen gevraagd. Dat hoort ook bij de publieke
verantwoordelijkheid die ze dragen. Maar hoe zit het met de
aanstichters van de kredietcrisis? Waarom worden die het vuur niet
even na aan de schenen gelegd? Waarom horen we het bedrijfsleven
wel via de media als ze hun hand bij de overheid komen ophouden? En
niet als ze andere maatschappelijk ingrijpende beslissingen nemen?
Ik hou het op journalistieke gemakzucht...
Nogmaals, de overheid moet haar communicatie, haar
informatievoorziening aan burgers, haar dialoog met de burgers
verbeteren. Dat kan rechtstreeks, dat kan evenzeer via de media.
Daar hoort de bereidheid tot een grotere transparantie bij,
bijvoorbeeld door ruimhartiger in te gaan op WOB-verzoeken. Door de
kracht te tonen niet meer aan te dringen op autorisatie. Ik wil de
journalistiek adviseren ook in eigen kring de zwakke punten te
benoemen en die ter discussie te stellen. Eens goed te kijken naar
de consequenties van de keiharde concurrentie in eigen kring. In
ieder geval stel ik voor de zoveelste keer voor: als we vanwege het
anti-rook beleid van het kabinet geen vredespijp mogen roken, als
er geen oorlog is ook geen vredesonderhandelingen hoeven te voeren,
laten we dan toch minstens eens per jaar de onderlinge ergernissen
goed doorspreken. Blijf niet in het schuttersputje van je eigen
gelijk zitten. Kom los van het Blokker-Hofland paradigma, van je
zelf opgelegde heldenrol. Jullie zijn – op een enkeling na – geen
helden. Jullie zijn op zijn best profeten die ook gewoon brood
moeten eten.
(column uitgesproken bij een debat met Frits Bloemendaal,
schrijver van het boek De Communicatieoorlog, tijdens Het broodje
Communicatieplein van 17 februari 2009)