Overheidscommunicatie en het publieke debat
Overheidscommunicatie en het publieke
debat
aan het begin van de 21 eeuw
Peter Neijens en Jeroen Sprenger
Inleiding
De veranderingen op het
terrein van de overheidscommunicatie zijn rondom de eeuwwisseling
in een stroomversnelling geraakt. Een stimulans daarvoor vormen de
laatste Tweede Kamerverkiezingen van de 20ste eeuw (1994 en 1998)
en de eerste van deze eeuw (2002 en 2003) die een enorme
verschuivingen onder het electoraat te zien geven. In diezelfde
periode doen zich ingrijpende veranderingen voor in het
medialandschap en dienen zich technologische ontwikkelingen aan die
de ontwikkelingen een extra dynamiek geven. In het maatschappelijk
debat staan de grenzen aan de overheidscommunicatie en de rol
van de media centraal. In dit hoofdstuk worden de verschillende
facetten van overheidscommunicatie belicht waarbij de relatie met
de media speciale aandacht krijgt[1].
Visies op overheidscommunicatie sinds de Tweede
Wereldoorlog
Overheidscommunicatie wordt aan het begin van de 21ste eeuw
beschouwd als een interactief proces, dat begint bij de aanvang van
de beleidscyclus. ‘Communicatie in het hart van het beleidsproces’,
heet het. Het gaat er om de burger met eigen middelen bij de
beleidsontwikkeling te betrekken. Met deze opvatting wordt gebroken
met de ontwikkeling die kort na de Tweede Wereldoorlog onder druk
van de media is ingezet en die zich laat samenvatten met:
overheidsvoorlichting begint aan het eind van de beleidscyclus als
het parlement heeft gesproken en geschiedt bij voorkeur via de
vrije pers.
Kabinet-Schermerhorn
Aanvankelijk wilde de eerste
naoorlogse regering – het kabinet-Schermerhorn - een
voorlichtingsdienst die twee kanten op moest werken. “Naar den kant
van het Nederlandsche volk, uitgaande dus van de Regeering. Het
moet echter niet zoo zijn, dat hij alleen weergeeft wat in de
regeering zelf leeft, maar wat de Regeering in het volk waarneemt.”
(Wagenaar, 1997, 55). Het zou daarbij niet alleen gaan om het
weergeven van feitelijke, zakelijke mededelingen. “Wil een
Regeering echter weerbaar zijn dan kan zij in een strijdperiode
zoals wij thans beleven niet volstaan met zuiver zakelijke gegevens
te verstrekken (…) Propaganda is een onaangenaam woord; het gaat om
weerbaarheid. We hebben geen behoefte aan een propaganda-apparaat,
maar kunnen de interpretatie der diverse maatregelen niet aan de
eersten de besten overlaten.” (Wagenaar 1997, 55). Een belangrijk
instrument van de overheidsvoorlichting moet het weekblad
Commentaar worden dat als één van de ‘ten dienste staande middelen
van publiciteit’ moet bevorderen, “dat er een zoo groot mogelijke
mate van zuiver begrip kan ontstaan tusschen Overheid en volk”
(Wagenaar, 1997, 59).
Commissie-Van Heuven Goedhart
Het eerste naoorlogse
kabinet weet echter het parlement noch de journalistiek van deze
inzichten te overtuigen. De herinnering aan de Nazi-propaganda ligt
nog vers opgeslagen in het geheugen. Er komt een
Rijksvoorlichtingsdienst, er komt een Voorlichtingsraad waarvan
alle ‘perschefs’ van de verschillende departementen deel uit gaan
maken, maar de eerder gewenste centralisatie loopt stuk op het
coalitiekarakter van Nederlandse regeringen. De verruiming van de
taak van de overheidsvoorlichting naar ‘de interpretatie der
diverse maatregelen’ stuit op weerstand van de media. Onder
voorzitterschap van Parool-hoofdredacteur Van Heuven Goedhart komt
de Adviescommissie Overheidsbeleid inzake Voorlichting tot de
opvatting dat overheidsvoorlichting ‘open en passief’ moet zijn en
zich moet beperken tot verduidelijking van en toelichting op het
beleid (zie voor een historische ontwikkeling van de opvattingen
over overheidscommunicatie: Nillesen & Stappers, 1987; Hajema,
2001; Brummelman, Brons en Janssen, 2001; Tiemeijer en Rijnja,
2001). De vrije pers is daarbij het te benutten instrument. Het
RVD-blad Commentaar – steen des aanstoots van de media, omdat de
naoorlogse papierschaarste daarop geen invloed leek te hebben –
komt daarmee aan zijn einde.
Commissie-Biesheuvel
Hoewel de vernieuwende
ambities in het naoorlogse herstel nauwelijks een kans krijgen
verstomt het debat over overheidscommunicatie in relatie tot de
taakopvatting van de media niet. Geheimhouding en toedekken kunnen
niet verhinderen dat er veelvuldig overheidsvoornemens naar de pers
lekken. Eigen speurwerk van journalisten wordt niet gewaardeerd. De
Volkskrant-journalist Henri Faas die in 1957 op de zaterdag voor
Prinsjesdag een verhaal brengt over Troonrede en Miljoenennota mag
zich maanden niet op persontmoetingen van departementen vertonen.
Media van hun kant zijn steeds minder bereid een klemmend beroep
van de regering op vertrouwelijkheid te aanvaarden. Een herhaling
van de Greet Hofmans-affaire (1956), waarover de buitenlandse media
volop berichten en de Nederlandse media het zwijgen ertoe doen,
wordt niet gewenst. Toch duurt het tot 1968 dat het debat een
uitwerking krijgt via de commissie Heroriëntatie
Overheidsvoorlichting. De aanbevelingen van deze commissie – beter
bekend als de commissie-Biesheuvel – leiden tot de Wet Openbaarheid
van Bestuur (WOB). In deze wet krijgt de burger recht op informatie
en krijgt de overheid de plicht die informatie te verschaffen. Op
de achtergrond speelt hierin mee de wens de politieke participatie
van de burger te bevorderen. Het succes van betrokkenheid bij de
beleidsvoorbereiding is mede afhankelijk van de openbaarheid van
informatie. Schoorvoetend worden door ‘Biesheuvel’ ook de grenzen
verkend van gedragsbeïnvloedende voorlichting. Het mag, mits aan
het eind van het beleidsproces, als het gaat om aanvaard beleid
(Rijksvoorlichtingsdienst/DTC, 2001, 4).
Werkgroep-Van der Voet
De commissie-Van Heuven Goedhart (1946) en de commissie-Biesheuvel
(1968-1970) zijn commissies die door de regering zijn ingesteld.
Daarin hebben overheidsvoorlichters geen zitting. De werkgroep
Heroverweging Voorlichting Rijksoverheid, die in 1984 onder leiding
van de toenmalige hoofddirecteur van de RVD Hans van der Voet wordt
opgericht, bestaat uit praktijk-overheidsvoorlichters. Deze
werkgroep introduceert het begrip ‘voorlichting als
beleidsinstrument’. Doelstelling van de voorlichting is dan onder
meer de houding en het gedrag van mensen te veranderen. ‘Aanvaard
beleid’ blijft daarbij overigens het uitgangspunt. De
Voorlichtingsraad werkt de aanbevelingen van de werkgroep om tot de
‘principia van de overheidsvoorlichting’. Over beïnvloeding wordt
in één der principia (uitgangspunten) gesteld: “Beïnvloedende
publieksvoorlichting gericht op houding en/of gedrag, of op
mentaliteit is acceptabel indien voldaan wordt aan de volgende drie
criteria: aanvaard beleid; een in de samenleving niet te
controversieel onderwerp; een voorlichtingsuiting die inhoudelijk
voldoende en juiste gegevens bevat om belangstellenden en
belanghebbenden in staat te stellen zich er zelfstandig een oordeel
over te vormen.” (Voorlichtingsraad, 1985, 2). Uitdrukkelijk wordt
erbij aangetekend dat alleen rationele overreding is toegestaan,
manipulatieve niet. In de voorlichting over het beleid dat nog de
expliciete steun moet krijgen van het parlement wordt een grote
mate van terughoudendheid nagestreefd. De nadruk ligt daarbij op
het openbaar maken en het verduidelijken van de voornemens.
Commissie-Wallage
Naarmate de slagschaduwen van
de Tweede Wereldoorlog lichter worden krijgen de opvattingen van
het eerste naoorlogse kabinet weer een kans. ‘Biesheuvel’ biedt
enige ruimte voor gedragsbeïnvloedende voorlichting met betrekking
tot aanvaard beleid, aan het eind van het beleidsproces. ‘Van der
Voet’ trekt deze lijn door in de ‘principia’ van de
overheidsvoorlichting. De Commissie Toekomst Overheidscommunicatie
– de commissie-Wallage – gaat in 2001 weer enkele slagen verder.
Zij spreekt van de slag om het publiek vertrouwen. Om daarin stevig
te kunnen staan adviseert zij communicatie in het hart van het
beleidsproces te plaatsen. Vanaf het moment dat de eerste contouren
van het beleid op de tekentafel worden geschetst, moet communicatie
daarbij worden betrokken. Niet achteraf een toelichting ontwikkelen
op de definitieve besluitvorming maar vanaf de start communiceren
over de beleidsontwikkeling, burgers daarbij interactief betrekken,
niet alleen de inhoud uiteenzetten maar ook de motieven aangeven.
‘Wallage’ stelt er wel een aantal voorwaarden aan. De informatie
moet feitelijk van aard en zakelijk van toon zijn. De inhoud van
het beleid, niet de bestuurder, moet centraal staan. En de
communicatie moet in redelijke verhouding staan tot wat anderen
doen. Communicatie over niet-aanvaard beleid mag qua budget en
bereik nooit omvangrijker zijn dan wat critici van het
regeringsbeleid zich kunnen veroorloven. Een laatste voorwaarde is
dat steeds nadrukkelijk wordt aangegeven in welke fase van
besluitvorming het beleid zich bevindt (CTO, 2001, 56).
Naast de opvattingen over voorlichting over niet-aanvaard beleid
geeft ‘Wallage’ ook een nieuwe aanzet tot centralisatie in de
overheidscommunicatie en de ontwikkeling van eigen media. De
aanbevelingen van ‘Wallage’ worden door het kabinet aanvaard en
door de Voorlichtingsraad uitgewerkt (Kabinetsreactie, 2001). De
‘principia’ van de jaren tachtig worden omgevormd tot
‘uitgangspunten’ die recht doen aan de inzichten van ‘Wallage’. De
passiviteit van het verleden maakt plaats voor pro-activiteit. De
samenwerking van de departementale directies voorlichting wordt op
tal van terreinen geïntensiveerd. Vanuit de Voorlichtingsraad geven
zij advies aan het kabinet over communicatie over ‘kabinetsbrede
thema’s’ en gezamenlijk geven zij daar uitvoering aan. Via de
website www.regering.nl wordt
de burger inzicht gegeven in het werk van de regering, de
bedoelingen die zij heeft en de argumenten voor en tegen het beleid
(Voorlichtingsraad, 2001).
Zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog zijn de samenleving en de rol
van de media daarbinnen zodanig veranderd dat de inzichten van het
kabinet-Schermerhorn een kans krijgen op realisatie.
Een schets van de overheidscommunicatie
De aandacht
voor overheidscommunicatie wordt gedomineerd door de relatie met de
media. Dat is niet geheel onbegrijpelijk. De vrije pers is voor de
overheid een belangrijk kanaal voor het informeren van de burgers.
Veel voorlichters hebben dan ook een dagtaak in het onderhouden van
contacten met de media. Die interactie is bepalend voor de
beeldvorming van de overheidsvoorlichting. Henk Hofland veegt in
1988 in zijn Coornhertlezing voorlichting en public relations op
één hoop. “Wat men ook beweert, hoe altruïstisch ze hun beroep ook
beschrijven, in laatste aanleg zijn ze in dienst van een beperkt
belang. Hoe charmant ze ook zijn, hoe belangwekkend hun
uiteenzettingen en smakelijk hun lunches, de journalist moet hen
wantrouwen – juist daarom des te meer.” (Prenger en Van Vree, 2004,
19). Jan Blokker doet er in 2003 nog een schepje boven op.
“Woordvoerders zijn de doodsvijanden van de journalist.” (Prenger
en Van Vree, 2004, 74).
Prenger en Van Vree (2004) schetsen het schrikbeeld van een
‘ongebreidelde opmars van voorlichters, pr-functionarissen, spin
doctors en communicatieadviesbureaus bij de overheid’ die het
opnemen tegen een beperkt groepje journalisten. Zij schrijven:
“Tegenover de circa 13.000 journalisten zijn minstens 15.000
pr-medewerkers en voorlichters actief. Als we de hele sector
meetellen gaat het zelfs om 55.000 communicatiemedewerkers.
Daarnaast worden er momenteel drie keer zoveel potentiële
communicatieadviseurs opgeleid als journalisten.” (Prenger en Van
Vree, 2004, 41).
Deze voorstelling van zaken is echter sterk overdreven, zo niet
onjuist, onder andere omdat de persvoorlichting slechts een beperkt
onderdeel uitmaakt van de overheidscommunicatie (zie bijvoorbeeld
ook Van Ruler en Smithuis, 2004). De groep van persvoorlichters van
de rijksoverheid, bijvoorbeeld, telt anno 2004 circa 170 mensen
(Voorlichtingsadressenlijst van de RVD). Tegenover hen staan 400
parlementaire journalisten. De andere (rijks)overheidsvoorlichters
werken aan andere vormen van communicatie tussen overheid en
burger. In totaal werken er bij de directies communicatie van de
kerndepartementen – met inbegrip van de organisatorische
ondersteuning - gezamenlijk zo’n 900 mensen. (Berenschot, 2003)
Persvoorlichting
De inhoud van het werk van persvoorlichters is met de visie op de
overheidscommunicatie geleidelijk aan veranderd. Het schrijven en
uitdelen van communiqués, het telefonisch desgevraagd meedelen waar
bewindspersonen een spreekbeurt gaan vervullen, het organiseren van
persconferenties, het bemiddelen bij de aanvragen voor
vraaggesprekken, maken nog steeds deel uit van het werk. Naast het
vervullen van deze uitvoerende werkzaamheden geeft de
persvoorlichter steeds vaker advies over de strategische inzet van
communicatie. ‘Wallage’ kent de persvoorlichter een nog ruimere
taak toe. Met de in de praktijk opgerekte grenzen in de
woordvoering – zoals het lekken van informatie, het onderhands
verslag doen van vertrouwelijke gesprekken, het tippen van
journalisten en mogelijke andere vormen van politieke regie – heeft
zij geen moeite. De commissie maakt zich er ook weinig zorgen over,
omdat ze uitgaat van ‘integriteit’ en van ‘authentieke
professionaliteit’ bij journalisten en overheidscommunicatoren.
Publieksvoorlichting
De overheid is meer dan een
beleidsfabriek. In menig opzicht is het ook handhaver en uitvoerder
van beleid. Communiceert de beleidsfabriek voornamelijk via de
persvoorlichter en de vrije pers met de burger, de handhavende en
uitvoerende overheid communiceert via de publieksvoorlichter. (De
politieagent en de belastinginspecteur die rechtstreeks
communiceren met de burger – en dus ook ‘overheidscommunicatie’
bedrijven - worden hier even buiten beschouwing gelaten.) Ook op
dit terrein heeft zich een professionalisering voorgedaan. De
Belastingdienst maakt al decennia gebruik van de ‘blauwe envelop’
en geeft daarmee al vroeg aan de betekenis van ‘corporate
communicatie’ en van huisstijl te onderkennen. Het duurt echter nog
wat langer voordat deze termen binnen de overheidsvoorlichting
algemene geldigheid krijgen. Weer langer duurt het voordat de
burger, de ontvanger van de informatie, in de communicatie centraal
komt te staan. Ambtelijke circulaires, doorspekt met juridische
termen, gaan geleidelijk aan plaatsmaken voor leesbare brochures.
Belastingformulieren worden voordat ze aan iedereen worden
toegestuurd op leesbaarheid en begrijpelijkheid getest. De
publieksvoorlichter vindt hierin zijn werk.
Het is de commissie-Biesheuvel die een enorme impuls heeft gegeven
aan dit onderdeel van de overheidscommunicatie. De openbaarheid van
overheidsinformatie blijft niet beperkt tot openbaarmaking maar
strekt zich ook uit tot toegankelijkheid en begrijpelijkheid van de
informatie.
Onder publieksvoorlichting valt ook Postbus 51. Aanvankelijk, kort
na de Tweede Wereldoorlog, is Postbus 51 slechts een
gemeenschappelijke brievenbus van de rijksoverheid voor burgers die
niet weten waar ze met hun vragen terecht moeten. De bekendheid
wordt groter als vanaf 1967 de televisiespots van de rijksoverheid
worden afgesloten met ‘Inlichtingen bij Postbus 51 Den Haag’.
Van een letterlijke brievenbus ontwikkelt Postbus 51 zich tot
algemeen contactcentrum waar telefonische, elektronische en
schriftelijke vragen door professionele voorlichters met behulp van
een uitgebreide database worden beantwoord (Meijer en Veenman,
2001). Vanaf 2006 onderhoudt Postbus 51 voor alle departementen de
contacten met het publiek. Ook speelt de Postbus 51
Informatiedienst een belangrijke rol in crisissituaties, zoals de
uitbraak van legionella (Meijer en Veenman, 2001).
In de sfeer van Publieksvoorlichting zijn circa 100 mensen werkzaam
bij de verschillende kerndepartementen.
Communicatieadvies
Al voor de Tweede Wereldoorlog kennen enkele departementen
voorlichtingsdiensten. De doelgroep wordt niet gevormd door de
pers, maar door bepaalde delen van het publiek die rechtstreeks
benaderd dienen te worden. Het ministerie van Landbouw stelt kort
na de Eerste Wereldoorlog landbouwconsulenten aan, die voorlichting
moet gaan geven aan de landbouwsector. Het ministerie van Onderwijs
volgt later met de aanstelling van voorlichtingsattachés. In 1936
wordt door het ministerie van Economische Zaken de Economische
Voorlichtingsdienst opgericht. Geleidelijk aan kennen alle
departementen dergelijke diensten of attachés (Wagenaar, 1997,
32-33). Het gaat erom het aanvaarde overheidsbeleid aan de burger
te brengen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van folders, brochures en
films.
Dit type voorlichting krijgt na de Tweede Wereldoorlog een vervolg.
Aanvankelijk gaat het om de vorderingen van het wederopbouwbeleid
in beeld te brengen. Weer later worden door ministers in
samenspraak met het parlement thema’s geïdentificeerd waarover
voorlichtingscampagnes zijn gewenst. Soms gaat het er daarbij om
‘gewenst gedrag’ – minder drinken, minder roken, gezond eten - te
bevorderen. Zo ontstaat er een rechte lijn naar de Postbus
51-spotjes die weliswaar onder de gemeenschappelijke vlag van de
Postbus 51 Informatiedienst worden uitgezonden, maar die door de
afzonderlijke departementen worden ontwikkeld. De
communicatieplannen, waarvan de spotjes een onderdeel uitmaken,
worden ontwikkeld door de departementale communicatieadviseurs. Een
beoordeling of ze voor de Postbus 51-zendtijd in aanmerking komen,
vindt plaats in de commissie Publieke Communicatie en Informatie
(PCI), een onderraad van de Voorlichtingsraad.
In het instrumentarium van de communicatieadviseurs neemt internet,
de departementale website, een steeds belangrijker plaats in.
Op het terrein van communicatieadvies komen steeds vaker opdrachten
die betrekking hebben op de interne communicatie. Het maandelijkse
departementale personeelsblad is allang niet meer toereikend om
ambtenaren over de ontwikkelingen op hun terrein bij te praten.
Vooral de ingrijpende ontwikkelingen binnen de Rijksdienst hebben
een stimulans gegeven aan de interne communicatie, niet zelden over
de grenzen van de departementen heen. Het intranet voor
rijksambtenaren – Ryx / I-Portaal – is daarbij een belangrijk
instrument.
Ongeveer 160 mensen zijn binnen de onderscheiden kerndepartementen
actief in de sfeer van communicatieadvies.
Eigen media
Mede door de technologische ontwikkeling heeft het gebruik van
eigen media binnen de overheidscommunicatie een grote vlucht
genomen. Folders, brochures, informatiekranten waren jarenlang het
instrumentarium van de overheidsvoorlichting. Sinds het midden van
de jaren negentig van de vorige eeuw worden zij geleidelijk aan
vervangen door websites. Deze verschuiving is zichtbaar in de
verdwijning per 1 januari 2005 van de folderrekken van Postbus 51
in de postkantoren en de openbare bibliotheken. De informatie kan
elektronisch worden opgevraagd en worden geraadpleegd. Indien
gewenst kan men de informatie ook nog toegestuurd krijgen.
Alle departementen kennen eigen websites. Binnen de Commissie
Nieuwe Media, een onderraad van de Voorlichtingsraad, werken de
departementen samen om de verdere ontwikkeling van de websites
gecoördineerd aan te pakken. Gemeenschappelijke thema- en
doelgroepsites worden vanuit de Commissie Nieuwe Media opgezet. De
informatie op de websites gaat verder dan de vraagbaakinformatie.
In toenemende mate wordt er aandacht besteed aan actualiteiten.
Verslagen van werkbezoeken van bewindslieden, kamerdebatten,
spreekbeurten zijn op de websites terug te vinden (Sprenger en
Brâchel, 2001). Menig bewindspersoon informeert de websitebezoeker
via weblogs over zijn dagelijkse werkzaamheden. “Voorlichten is ook
rechtstreeks communiceren met de burger, niet alleen het bedienen
van journalisten”, aldus Wallage (Wallage, 2002).
Drie algemene sites bieden toegang tot het geheel van de
overheidsinformatie.
Regering.nl moet de burger
inzicht geven in de werkzaamheden van de regering, haar bedoelingen
en haar argumenten. ‘Wallage’ heeft de aanzet ertoe gegeven
(Wallage, 2002). “De regeringssite kan in sommige gevallen
berichten in de pers nuanceren door er feiten naast te zetten. De
redactie van de site moet niet de onafhankelijke media gaan
beconcurreren en zeker niet terechtwijzen. Maar we kunnen wel
degelijk zelfbewust ons verhaal vertellen als daartoe aanleiding
is”, aldus plaatsvervangend directeur-generaal van de RVD Henk
Brons (Brons, 2002).
Postbus51.nl is de website van de Postbus 51
Informatiedienst. Deze website staat in de jarenlange traditie van
Postbus 51. Zij is de vraagbaak voor alle burgers. De
technologische ontwikkeling heeft de manier van werken echter
ingrijpend veranderd. Professionele voorlichters beantwoorden met
behulp van een uitgebreide elektronische database vragen op het
hele terrein van de rijksoverheid. Het streven is erop gericht per
2006 als enig loket te dienen voor alle telefonische, schriftelijke
en elektronische vragen van burgers. Burgers kunnen via deze
website ook zelf naar de antwoorden zoeken op de eigen vragen,
doorlinken naar achtergrondinformatie en brochures bestellen
(Meijer en Veenman, 2001; Sprenger en Brâchel, 2001).
Overheid.nl wil de elektronische toegangspoort zijn tot alle
overheidsinformatie. Naast de informatie die via Regering.nl en
Postbus51.nl wordt ontsloten geeft zij ook toegang tot de
informatie van de andere overheden: provincies, gemeenten en
waterschappen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken
(directoraat-generaal Management Openbare Sector) is
verantwoordelijk voor deze overheidsportalsite. Regering.nl en
Postbus51.nl vallen onder de verantwoordelijkheid van het
ministerie van Algemene Zaken (RVD).
Aan de eigen media van de verschillende kerndepartementen wordt
door circa 180 mensen gewerkt.
Onderzoek
In 1991 verschijnt er een negatief
rapport van de Algemene Rekenkamer over de doelmatigheid van
voorlichtingscampagnes. Sindsdien wordt systematisch
evaluatie-onderzoek uitgevoerd, het zogenaamde tracking-onderzoek.
Daarbij wordt gedurende de gehele periode van een
voorlichtingscampagne bereik, waardering en doelmatigheid gemeten.
De resultaten van dit onderzoek worden gebruikt om inzicht te
krijgen in de werking van de specifieke campagne. Afhankelijk van
de duur van de campagne kan één en ander leiden tot bijstelling van
de campagne. In ieder geval worden de resultaten gebruikt bij de
ontwikkeling van volgende campagnes (Van Montfort en De Kleuver,
2001).
Sinds enige tijd worden de verschillende onderdelen van
overheidsvoorlichtingscampagnes ook aan zogenaamde pre-tests
onderworpen. Daarbij wordt bijvoorbeeld onderzocht of een Postbus
51-spotje voldoet aan doelstellingen die worden nagestreefd.
De doelmatigheid van een campagne is afhankelijk van kennisniveau
en de opvattingen van de burgers. Om die reden wordt er steeds meer
aandacht besteed aan de opvattingen van burgers over tal van
politiek-maatschappelijke onderwerpen. Op aanbeveling van de
commissie-Wallage is daartoe het instrument van de Belevingsmonitor
ontwikkeld, een permanente ‘thermometer’ in de samenleving. Deze
vorm van longitudinaal onderzoek geeft ook inzicht in de samenhang
tussen de ontwikkeling van de opinie van burgers en (de
communicatie over) de beleidsmaatregelen die door de overheid
worden getroffen.
Het communicatieonderzoek binnen de rijksoverheid is min of meer
geconcentreerd binnen de Rijksvoorlichtingsdienst. Ongeveer 20
mensen zijn daarbij betrokken.
Media, journalisten en voorlichters
De ontwikkeling van de overheidscommunicatie is decennialang
beïnvloed door de kritische begeleiding van de media. Waar het om
informatie over beleidsvorming gaat is de vrije pers lange tijd het
belangrijkste kanaal om de burger te bereiken. Gedragsbeïnvloedende
informatie en eigen media krijgen sinds korte tijd enige kans op
ontplooiing. Die ontwikkeling vloeit niet alleen voort uit
opvattingen die zich binnen de kring van de overheidscommunicatie
hebben gevormd. Veranderingen binnen het medialandschap hebben
daartoe evenzeer aanleiding gegeven.
Veranderingen in het medialandschap
Eén van de veranderingen betreft de versnippering van het
media-aanbod. Het aantal radio- en televisiezenders is niet alleen
gegroeid, maar ook de hoeveelheid zendtijd die zij gezamenlijk ter
beschikking hebben. Via de knooppunten van openbaar vervoer zijn er
gratis dagbladen op de markt verschenen. Internet geeft via de
digitale snelweg toegang tot een enorme hoeveelheid gratis
informatie. Terwijl het aanbod explosief is gegroeid sinds het
laatste decennium van de 20ste eeuw, is het bereik van de
individuele media en daarbinnen de informatieve programma’s vooral
onder jongeren sterk teruggelopen (zie: Van Cuilenburg, Neijens en
Scholten (eds), 1999; Sprenger en Brâchel, 2001; Oltshoorn, 2003.
Die ontwikkeling heeft de strijd om kijker, luisteraar en lezer
geïntensiveerd. De concurrentie tussen journalisten en de strijd om
het nieuws is hevig. Politieke nieuwsgaring is een belangrijk
element in de positionering van de individuele media op de
nieuwsmarkt. Een en ander komt tot uitdrukking in een verschuiving
van de aandacht van de media naar politieke incidenten,
controverses, ruzies en exploitatie van emoties. Draaiende
camera’s, open microfoons en overvaltechnieken zijn wapens in die
strijd. “De concurrentie is enorm en daarmee de hijgerigheid.” (De
Journalist, 18 augustus, 2000, 17).
De taakvervulling van de media is onderwerp van studie geweest voor
de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) en de Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). In hun rapporten wordt daar
enige zorg over uitgesproken en worden voorstellen gedaan om het
‘zelfreinigend vermogen’ van de media te versterken. Onderzoek van
Vis en Van Schuur (2004) naar parate kennis en informatiebronnen
van parlementair journalisten laat zien dat er enige aanleiding is
om een discussie over de kwaliteit en de houding van de media aan
te zwengelen[2].
Opvattingen van overheidsvoorlichters en journalisten over
overheidscommunicatie
Hoe denken betrokkenen
–voorlichters en journalisten- over hun posities in een veranderend
medialandschap, en in hoeverre wordt het nieuwe denken over
overheidscommunicatie van de commissie-Wallage gesteund door
degenen die in de dagelijkse praktijk hieraan uitvoering moeten
geven? Antwoorden op deze vragen werden gezocht in onderzoek van de
Universiteit van Amsterdam (Neijens, 2001; 2002).
Uit eerder onderzoek naar de opvattingen over beïnvloeding in de
overheidscommunicatie bleek dat 90% van de overheidsvoorlichters
vindt dat gedragsbeïnvloeding bij aanvaard beleid mag;
gedragsbeïnvloeding bij niet aanvaard beleid vond slechts 10%
toegestaan (Stappers & Nillesen, 1985)[3].
Hoe denken betrokkenen nu over beïnvloeding in de
overheidscommunicatie? Hoe denken ze over de verschillende
doelstellingen van overheidscommunicatie? En: hoe denken ze over de
kwaliteit van de interactie tussen voorlichters en journalisten en
de berichtgeving in de media?
Allereerst besteden we aandacht aan de opvattingen van voorlichters over de doelstellingen van overheidscommunicatie. In het onderzoek werden vier typen doelstellingen onderscheiden. In de eerste plaats de informeringsfunctie. Bijna unaniem wordt deze functie als zeer belangrijk gezien: ‘het informeren over beleid en maatregelen van de overheid’ (99% instemming van overheidsvoorlichters) en ‘burgers in staat te stellen om gebruik te maken van regelingen en voorzieningen’ (97% instemming) zijn centraal voor overheidscommunicatie (zie tabel 1). De communicatiefunctie (‘tot stand brengen van een tweezijdige relatie’ en ‘het voeren van een debat’ wordt ook als (zeer) belangrijk ervaren door viervijfde van de overheidscommunicatoren.
Beïnvloeden is ook een belangrijke taak in de ogen van de voorlichters. Dat kan worden afgeleid uit de grote instemming met doelstellingen als het bevorderen van draagvlak voor beleid (93% instemming) en het bevorderen van draagvlak voor beleidsvoorstellen (81%). Overreding en gedragsbeïnvloeding om aanvaard beleid te effecturen kunnen ook rekenen op instemming van de kant van de overheidsvoorlichters. Het bevorderen van een adequaat imago heeft de instemming van 85% van de overheidsvoorlichters, die in meerderheid van mening zijn dat het bevorderen van een adequaat imago van bewindslieden niet tot hun takenpakket behoort.
Samengevat kunnen we stellen dat voorlichters in zeer grote meerderheid beïnvloeding als een belangrijke taak zien en –in tegenstelling tot 20 jaar geleden- instemmen met de nieuwe doelstelling voor overheidscommunicatie (beïnvloeding bij niet aanvaard beleid) die in het rapport van de commissie-Wallage centraal staat.
Tabel 1: Opvattingen over doelstellingen van overheidscommunicatie
|
Instemming onder: |
|
|
Overheids-communi- |
Journalisten
|
Informeren over beleid en maatregelen van de overheid. |
99 |
98 |
Burgers in staat stellen gebruik te maken van regelingen en voorzieningen van de overheid. |
97 |
90 |
Tot stand brengen van een tweezijdige relatie met doelgroepen. |
96 |
53 |
Voeren van een debat over problemen en oplossingen. |
79 |
78 |
Bevorderen van draagvlak voor beleid. |
93 |
50 |
Bevorderen van draagvlak voor beleidsvoorstellen. |
81 |
37 |
Overreding en gedragsbeïnvloeding om aanvaard beleid te effectueren. |
64 |
27 |
Bevorderen van een adequaat imago van de organisatie. |
85 |
27 |
Bevorderen van een adequaat imago van bewindslieden. |
40 |
12 |
N |
363 |
126 |
In de tabel staat het % respondenten dat de genoemde doelstelling belangrijk of zeer belangrijk vindt.
*: niet van toepassing
Journalisten denken heel anders over het belang van de
verschillende doelstellingen van overheidscommunicatie. Ze zijn het
– in grote meerderheid – eens met de klassieke pijlers van
overheidscommunicatie (informeren over beleid en maatregelen van de
overheid, en burgers in staat stellen gebruik te maken van
regelingen en voorzieningen). Daarnaast is er slechts instemming
met één andere taak (‘voeren van een debat over problemen en
oplossingen’).
Journalisten zijn er zeer op tegen dat overheidscommunicatie zich
ook richt op beïnvloeding: overheidscommunicatie moet zich niet
bezighouden met het bevorderen van een adequaat imago van
bewindslieden of de organisatie, noch met overreding of het
bevorderen van draagvlak voor beleid; zeker niet als het gaat om
beleidsvoorstellen.
Overheidscommunicatoren hebben een positief beeld over het eigen functioneren. Ruim 70% zegt dat voorlichters een zo groot mogelijke openbaarheid nastreven, zo’n 80% meent dat voorlichters niet manipuleren met informatie, en bijna 90% vindt dat voorlichters niet ‘te veel willen scoren in de slag om het publiek’ (zie tabel 2).
Journalisten daarentegen hebben een negatief oordeel over de werkwijze van communicatiemedewerkers. Slechts 3% van de journalisten vindt bijvoorbeeld dat overheidscommunicatoren streven naar openbaarheid. Verder vindt de meerderheid van de journalisten zelfs dat voorlichters het niet zo nauw nemen met de waarheid: ze manipuleren. Een derde vindt dat overheidscommunicatoren teveel willen scoren in de slag om het publiek vertrouwen.
Tabel 2: Oordelen over de werkwijze van overheids- en bedrijfscommunicatoren
|
Instemming onder: |
|
|
Overheids-communi- catoren |
Journalisten
|
Communicatiemedewerkers bij de overheid streven een zo groot mogelijke openbaarheid na. |
73 |
3 |
Communicatiemedewerkers bij de overheid manipuleren informatie. |
19 |
57 |
Communicatiemedewerkers bij de overheid willen te veel scoren in de slag om het publiek. |
11 |
33 |
N |
363 |
126 |
% (zeer) mee eens.
Berichtgeving
Journalisten en voorlichters zijn niet tevreden over de berichtgeving in de media. Zij vinden dat er teveel aandacht is voor persoonlijke verhalen. Driekwart van de voorlichters en bijna de helft van de journalisten menen ook dat er veel te veel aandacht is in de media voor meningsverschillen.
Tabel 3: Oordelen over de mediaberichtgeving
|
Instemming onder: |
|
|
Overheids-communi- catoren |
Journalisten
|
Teveel aandacht in de media voor persoonlijke verhalen |
55 |
37 |
Teveel aandacht in de media voor meningsverschillen |
79 |
48 |
Tevreden met berichtgeving over de organisatie |
50 |
32 |
N |
363 |
126 |
% (zeer) mee eens.
Conclusies
Uit ons onderzoek blijkt dat er onder overheidscommunicatoren grote
steun is voor de nieuwe doelstelling voor overheidscommunicatie die
door de commissie-Wallage is voorgesteld. Dat wil zeggen: een grote
meerderheid van de overheidsvoorlichters is van mening dat niet
alleen beïnvloeding bij aanvaard beleid, maar ook ‘actieve
communicatie’ bij niet-aanvaard beleid een taak is voor
overheidscommunicatie. De resultaten van het onderzoek laten zien
dat er veel is veranderd ten opzichte van het (Nederlandse)
onderzoek van Stappers en Nillesen uit 1985 waaruit bleek dat ook
voorlichters het niet eens waren met beïnvloeding bij niet-aanvaard
beleid.
Een probleem voor het nieuwe beleid is echter dat de journalisten
in overgrote meerderheid het hiermee niet eens zijn. Journalisten
willen namelijk helemaal niet dat overheidsvoorlichters zich met
beïnvloeding bezighouden; ook niet met beïnvloeding bij aanvaard
beleid.
De interactie tussen overheidscommunicatoren en journalisten, die
door de commissie-Wallage zo belangrijk wordt gevonden met het oog
op het verkrijgen van steun en het afleggen van verantwoording in
de media, staat ook om andere redenen onder druk. Er gaapt een
grote kloof tussen journalisten en voorlichters, waarbij vooral
journalisten blijk geven van veel onvrede: journalisten zijn het
niet alleen oneens met het feit dat voorlichters naast informeren
ook willen beïnvloeden, journalisten oordelen ook zeer negatief
over de wijze waarop voorlichters hun taak uitvoeren en ze zijn ook
nog eens erg ontevreden over hun relatie met voorlichters.
Tot besluit
In het denken gaan over overheidscommunicatie gaan
overheidsvoorlichters er al meer van uit dat ze bij het bedienen
van de burger zich niet kunnen verlaten op alleen de vrije pers.
Dat gold al lange tijd voor de informatie die burger van de
overheid verlangde als uitvoerder en handhaver van overheidsbeleid.
Dat geldt in toenemende mate voor de informatie over de
beleidsontwikkeling. De technologische ontwikkeling is hen daarbij
zeer behulpzaam: dankzij internet kan de overheid burgers permanent
en vollediger informeren dan de vrije pers. Dat past in het streven
naar een transparante overheid. Het streven van de overheid is erop
gericht tweederde van de overheidsinformatie in 2006 via internet
aan te bieden.
Anderzijds zijn actieve communicatie over niet-aanvaard beleid en
de ontwikkeling van eigen communicatiemiddelen voor de regering
natuurlijk omstreden vanwege het gevaar van staatspropaganda en
spindoctoring in de negatieve betekenis van het woord -- politieke
regie van de beeldvormgeving in de ‘publieke ruimte’ (CTO, 2000,
32; Kroes, 2001). Wij kunnen ons daarom voorstellen dat regelmatig
onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd om vast
te stellen in hoeverre deze gevaren en negatieve ontwikkelingen
daadwerkelijk optreden.
Bijlage 1 Achtergrondinformatie over het
onderzoek
Voor de namen en adressen van de voor het
onderzoek te benaderen voorlichters werd gebruik gemaakt van de
bestanden van drie beroepsverenigingen:
-
Vereniging voor Overheidscommunicatie (VVO)
-
Beroepsvereniging voor Communicatie (BVC)
- Nederlandse
Vereniging van Journalisten, sectie Voorlichters.
De namen en adressen van journalisten werden verkregen door een steekproef uit het Handboek voor de Pers. De overheidscommunicatoren waren vooral werkzaam bij de lokale overheid. Het onderhouden van contacten met de pers was voor bijna alle communicatiemedewerkers in het onderzoek een belangrijke taak. Wat betreft de journalisten: die werkten voor dagbladen, weekbladen, radio en televisie. Het ging daarbij om politieke journalisten, maar bijvoorbeeld ook sportjournalisten, ICT- en financiële journalisten. De grote meerderheid van de journalisten was werkzaam als redacteur of verslaggever. De gemiddelde leeftijd van de communicatiemedewerkers was 41 jaar en die van de journalisten 37 jaar. De journalisten in het onderzoek hadden gemiddeld 12 jaar ervaring; de voorlichters 10 jaar. Meer dan 90% van de voorlichters en journalisten genoot onderwijs in het HBO of op de Universiteit .
Referenties
Advies Voorlichtingsraad inzake het
rapport ‘In dienst van de democratie´ van de Commissie Toekomst
Overheidscommunicatie. Voorlichtingsraad, september 2001.
Adviescommissie Overheidsbeleid inzake Voorlichting (Commissie Van
Heuven Goedhart) (1946). Overheidsvoorlichting. Den Haag:
Staatsuitgeverij.
Berenschot, Nulmeting Structuur en Werkwijze Directies
Communicatie, Utrecht, mei 2003
Brons, H. (2002). Geciteerd in Wallage (2002).
Brummelman, I., H. Brons & F. Janssen (2001). De teugels laten
vieren? Een herverdeling van taken voor de professionalisering van
de overheidscommunicatie. In: B. Dewez, P. Van Montfort, M. Van
Rooij & E. Voogt (red.). Overheidscommunicatie. De nieuwe
wereld achter Postbus 51. Amsterdam: Boom.
Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting (Commissie
Biesheuvel) (1970). Openbaarheid, openheid. Den Haag:
Staatsuitgeverij.
Commissie Toekomst Overheidscommunicatie (2001). In dienst van
de democratie. Den Haag: SDU Uitgevers.
Cuilenburg, J.J. van, P.C. Neijens & O. Scholten (eds.)
(1999). Media in overvloed. Boeknummer Mens &
Maatschappij. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Hajema, L. (2001). De glazenwassers van het bestuur. Lokale
overheid, massamedia, burgers en communicatie. Groningen in
landelijk perspectief 1945-2001. Academisch proefschrift
Universiteit van Groningen.
Kabinetsreactie op het rapport ‘In dienst van de democratie’ van de
Commissie Toekomst Overheidscommunicatie (2001).
Meijer, J. & J. Veenman (2001). De Postbus 51 Informatiedienst.
Van infolijn naar digitaal informatieloket. In: B. Dewez, P. Van
Montfort, M. Van Rooij & E. Voogt (red.).
Overheidscommunicatie. De nieuwe wereld achter Postbus 51.
Amsterdam: Boom.
Montfort, P. & E. de Kleuver (2001). Trackingonderzoek naar
overheidscampagnes. Van toetsing en controle naar inzicht en
professionalisering. In: B. Dewez, P. Van Montfort, M. Van Rooij
& E. Voogt (red.). Overheidscommunicatie. De nieuwe wereld
achter Postbus 51. Amsterdam: Boom.
Neijens, P.C. (2001). Verleidingskunsten. Op het raakvlak van
voorlichting, commercie en vrije publiciteit. Amsterdam:
Vossius Pers.
Neijens, P.C. (2002). Actieve communicatie over niet-aanvaard
beleid: de kloof tussen overheidscommunicatie en journalistiek.
Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 30 (4),
279-294.
Nillesen, A.B. (1998). Een queeste naar voorlichting.
Communicatiewetenschap en de eerste stap op weg naar een theorie
van voorlichting. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de
Sociale Wetenschappen. Nijmegen: KU Nijmegen.
Nillesen, A.B. & J.G. Stappers (1987). The government as
communicator: A Dutch dilemma. European Journal of
Communication, 2, 491-512.
Olsthoorn. E. (2003). Aandacht te midden van overvloed.
SWOCC publicatie no. 24. Amsterdam: SWOCC.
Prenger, M. en F. van Vree (2004). Schuivende grenzen, de
vrijheid van de journalist in een veranderend medialandschap.
Amsterdam: NVJ.
Principia in de voorlichting van de Rijksoverheid (2001). Bijlage
bij het rapport van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie.
In dienst van de democratie. Den Haag: SDU Uitgevers.
Rijksvoorlichtingsdienst/DTC (2000). De overheidscommunicatie in
vogelvlucht. Ontwikkelingen sinds de Commissie Biesheuvel.
Bijlage bij het rapport van de Commissie Toekomst
Overheidscommunicatie.
Ruler, B. van en J. Smithuis (2004). Journalisten kunnen niet
tellen. De Volkskrant, 15 mei 2004.
Ruler, A.A. van, J.G. Stappers, A.B. Nillesen & W.J.M. Evers
(1994). Communicatoren op de pijnbank: een onderzoek naar de
werkvisie en werkwijze van voorlichtings- en pr-functionarissen,
Massacommunicatie, 22, 252-273.
Schuur, W.H. van & J.C.P.M. Vis (2004), Geen inzicht
zonder kennis. Onderzoek naar politieke kennis en
informatiezoekgedrag van parlementair journalisten. Groningen
2004.
Sprenger, J. & J. Brâchel (2001). Overheidscommunicatie tussen
scannen, zappen en surfen. In: B. Dewez, P. Van Montfort, M. Van
Rooij & E. Voogt (red.). Overheidscommunicatie. De nieuwe
wereld achter Postbus 51. Amsterdam: Boom.
Stappers, J.G. & A.B. Nillesen (1985). Informatieverschaffers
onderzocht. Voorlichters doorgelicht, Massacommunicatie, 13
(5), 186-199.
Tiemeijer, W. & G. Rijnja (2001). De onhoudbare rem op
communicatie over niet-aanvaard beleid. In: B. Dewez, P. Van
Montfort, M. Van Rooij & E. Voogt (red.).
Overheidscommunicatie. De nieuwe wereld achter Postbus 51.
Amsterdam: Boom.
Voorlichtingsraad (2001). Advies Voorlichtingsraad inzake het
rapport ‘In dienst van de democratie’ van de Commissie Toekomst
Overheidscommunicatie.
Wagenaar, M. (1997). De Rijksvoorlichtingsdienst, geheimhouden,
toedekken en openbaren. SDU: Den Haag.
Wallage, J, (2002). Voorlichting is niet alleen het bedienen van
journalisten. Bijlage bij Vora Nieuwsbrief nummer 4, juli
2002.
Werkgroep Heroverweging Voorlichting Rijksoverheid (Commissie Van
der Voet) (1984). Den Haag; Staatsuitgeverij.
NOTEN
Dit is een onderdeel van hoofdstuk 15, Het publieke
debat, uit Betteke van Ruller (red),
Communicatiemanagement in communicatiewetenschappelijk
perspectief, Deel IV, Het individu als burger en
antagonist
[1] In dit hoofdstuk schetsen we overheidscommunicatie
vanuit het perspectief van de Rijksoverheid. Hajema (2001) besteedt
aandacht aan overheidscommunicatie op lokaal niveau.
[2] Illustratief is de opvatting van
Wereldomroep-journalist Rutger van Santen, tevens voorzitter van de
Parlementaire Pers Vereniging (PPV), opgetekend door Vrij
Nederland: ik ken het onderzoek niet, maar het kan niet
kloppen.
[3] Zelf menen de onderzoekers overigens dat de
discussie over beïnvloeding in de overheidscommunicatie een
schijndiscussie is. ‘There is no such thing as non-influencing
communication. To be informed is to be influenced, even if only
one’s knowledge level is raised. … Whether the government likes it
or not, influencing is inherent in communication’ (Nillesen &
Stappers, 1987, 506).