U bent hier
[1] In de tijd dat Marie Hogenhout op de St. Joannesschool zat (1925-1931), was het een grote school. In 1924-1925 werd het hoogste leerlingental bereikt, 930. Vanaf ongeveer 1915 was aan deze school ook een Mulo-afdeling verbonden. Zie: 100 Jaar St. Joannesschool, 1896-1996
[2] De grootvader van Marie is Dirk Paulus Franciscus Hogenhout (1857-1918; volgens de uitgebreide Hogenhout-stamboom op internet zou hij in 1928 zijn overleden; ik denk dat dat een fout is, omdat het me uitgesloten lijkt dat de relatie tussen haar vader en moeder enerzijds en haar grootvader anderzijds zo slecht is geweest dat er vanaf haar geboorte negen jaar lang geen contact zou zijn geweest). Haar grootmoeder van vaders kant is Anna Maria Arends (1851-1919) Zij is op 2 maart 1919 overleden, vier dagen voor de geboorte van Marie). Zie bijlage 2.
[3] De grootvader van moederszijde is Franciscus Johannes Sallé (1851-1905). Zie bijlage 2.
[4] ‘Opoe’ Sallé is Maria Jacoba Johanna Nijenhuis (1847-1931). Zij woonde tot 4 februari 1924 in bij het gezin van Cor Hogenhout. Zie bijlage 2.
[5] Het pension van H.Th.E. Bruijn was gevestigd in de P.C. Hooftstraat 8-10.
[6] ‘Tante Betje’ is Elisabeth Maria Hogenhout (1893), de jongste zuster van Cor W. Hogenhout. Zie bijlage 2.
[7] Uit de gezinskaarten blijkt dat moeder Hogenhout nog een broer heeft gehad, Johannes Jacobus (1876-1893), die op 17-jarige leeftijd is overleden. Johannes Jacobus was de oudste. Frans (Franciscus Johannes), is geboren in 1878, Antoon (Antonius Johannes) in 1882 en Felix (Felix Hermanus) in 1885. Zie bijlage 2.
[8] ‘Tante Gré’ is Margaretha Magdalena Hendrika Hogenhout (1881-1954), zus van Cor W. Hogenhout. Zij was getrouwd met Machiel van Meurs. Zie bijlage 2.
[9] Toevoeging Sepha (Lemmens-)Hogenhout
[10] Zadel- en tassenmaker J. Wentholt was gevestigd op Ceintuurbaan 133
11] Zie Twee gebeurtenissen, één herinnering dat Rie Sprenger-Hogenhout schreef ter gelegenheid van de 50-jarige bruiloft (2003) van broer Joseph Hogenhout en Bep Hogenhout-De Nijs, dat als bijlage bij dit hoofdstuk is gevoegd.
"De Willem Passtoorsstraat, in de nieuwe Pijp, was een hele vooruitgang, het was nieuwbouw, iets geweldigs. In de Wilhelminastraat, in de Kinkerbuurt, ben ik geboren. Maar daar herinner ik me niet zoveel van. Heb begrepen dat we daar ergens hebben ingewoond. In de Willem Passtoorsstraat woonden we op de eerste verdieping. Je ging met een rechte trap omhoog en dan had je links en rechts een woning. Wij woonden links op nummer 45 - ik geloof dat die nummering later veranderd is - en de familie Ziggelaar rechts op nummer 47. Daar hadden we een huiskamer met een zijkamertje aan de straatkant, een keuken en twee slaapkamers. In de ene sliepen mijn vader en moeder, de meisjes in de andere. Opoe - mijn moeders moeder - woonde een tijdje in het zijkamertje. Toen Theo zich aandiende, mei 1923, verhuisde zij naar St. Jacob op de Plantage Middenlaan. Het zijkamertje moest voor de jongens worden vrijgemaakt. Met een trap kon je nog verder naar boven, naar de zolderetage. Die was niet zo groot, die werd gebruikt voor opslag van kolen en hout. Ik herinner me dat er in 1924 een katholiek evenement was. Precies voor onze deur vond er iets plaats. Denk dat het kardinaal Van Rossum was die nieuwe woningen van woningbouwvereniging Dr. Schaepman inwijdde. Vanuit het zijkamertje heb ik alles goed kunnen zien.
"We woonden net in de Willem Passtoorsstraat toen ik naar de kleuterschool ging. Misschien dat mijn moeder me de eerste dag heeft gebracht, maar daarna liep ik alleen of met een kind uit de straat naar school. Zoals later Wim Ziggelaar, toen die naar de kleuterschool ging, met mij meeliep. Er waren veel grote gezinnen in de straat. De familie Korthagen had er wel acht. Met Willy trok ik veel op. Bij Carbaat, Corrie was een vriendin van me, was er ook een stel. Haar vader was etaleur. Ze hadden een juf in huis die op de kinderen paste. Hoe die heette weet ik niet, ze werd altijd juf genoemd.
"Ik zat op de St. Joannesschool van de Congregatie van de Dochters van Maria en Joseph. Hun klooster was in Den Bosch, in de Choorstraat. Onze school had drie afdelingen. De armenschool had zijn ingang aan de van Ostadestraat. De burgerschool, waar ik op zat, had zijn ingang in de Verbindingstraat. De rijke school had zijn ingang aan de Rustenburgerstraat. Ik zat op de 'burgerschool', met dertig kinderen in de klas. Willy Korthagen en Corrie Carbaat zaten met hun broers en zussen op de ‘rijke school’. Herinner me van de kleuterschool niet zoveel. Wat gefröbel en veel zingen. Er werd veel gezongen. Ook van de lagere school weet ik niet meer zoveel. We deden aan gymnastiek in een prachtige zaal. Daar waren mooie spullen, bruggen, ringen, maar die werden niet gebruikt. Waarom werd niet uitgelegd.
"Er was een handwerkzuster, die kwam al in de eerste klas. Geloof dat ze zuster Gratha heette. Ze had geen lesbevoegdheid, maar ik heb haar alle jaren gehad. Dat handwerken was niet zo moeilijk, kruissteekjes maken. Heb de oefenlap hier nog bewaard. Na elk jaar werd er een stukje tussen gezet en dan borduurde je weer verder. In de zesde kreeg je op het eind een voering voor de lap. Ik was als tweede klaar, kreeg daardoor een wat minder mooie voering dan het meisje dat als eerste klaar was. Heb daar wel de pest over in gehad.[1]
"Heb niet zoveel herinneringen aan mijn opa's en oma's. Die van mijn vaders kant kan ik me niet voor de geest halen.[2] Weet niet of ik ze ooit heb gezien. De vader van mijn moeder is overleden toen zij zestien was.[3] Hij zou een dronkelap zijn geweest. Opoe woonde dus even bij ons in.[4] Toen mijn moeder bevallen was van Theo is opoe naar St. Jacob gegaan. De ooms en tantes zijn daar geloof ik wel boos over geweest. Maar het kon niet anders. Er was geen ruimte. En zij hadden ook grote gezinnen en daardoor ook geen ruimte om haar op te nemen. Later werd ik eens in de drie weken naar Opoe gestuurd. Een enkele keer ben ik met bus E geweest, maar meestal moest ik lopen naar de Plantage Middenlaan. Dan kreeg ik 6 eitjes van mijn moeder mee. Heb Opoe eigenlijk nooit anders gekend dan liggend in een bed op een zaal in St. Jacob.
"Mijn moeder heeft eigenlijk niet zo'n prettige jeugd gehad. Nadat haar vader, die nogal gedronken schijnt te hebben, was overleden moest ze al snel in een dienstje. Zo heeft ze onder meer in Hilversum gewerkt. Toen ze mijn vader leerde kennen werkte ze in familiepension Bruijn in de PC Hooftstraat.[5] Daar was ze hoofd van de keuken. Een zuster van mijn vader, tante Betje[6], maakte daar schoon en heeft haar gevraagd of ze niet kennis met hem wilde maken. Mijn vader maakte toen deel uit van een hecht vriendenclubje, maar geleidelijk aan dunde dat uit. De een na de ander ging trouwen en zo werd het wat eenzamer om hem heen.
“Mijn moeder had drie broers, ome Felix, Ome Frans en ome Antoon.[7] Oom Felix werkte als onderhoudsmonteur bij de Haarlemse tram en was getrouwd met tante Leentje, een Rotterdamse. Bij hen heb ik dikwijls gelogeerd in de zomervakanties. Daar kon ik heerlijk spelen met mijn nichtjes en neefjes. Geloof niet dat mijn broers en zusters dat genoegen ook hebben gesmaakt.
"De school begon om negen uur. Om kwart voor negen ging ik dan van huis. Om twaalf uur liep je dan weer naar huis. Dan aten we een boterham. Soms moest ik een boodschapje doen, de winkels waren allemaal in de buurt. Wel ging ik altijd weer bijtijds naar school, want dan kon je nog even touwtje springen. Het typische was dat onze school om half twee weer begon en de jongensschool pas om twee uur. Tot die tijd bleven de jongens rond onze school hangen. Om vier uur ging de school uit. Ging dan boodschappen doen, me bemoeien met de jongere zusters en broers of een boek lezen. Op vrijdagavond haalde ik boeken uit de Vincentiusbibliotheek. Als het goed weer was, speelden we buiten op straat, hinkelbanen maken.
“Tegen zessen kwam mijn vader thuis en dan werd er gezamenlijk gegeten in de keuken. Er was altijd wel iets van vlees, daar was mijn moeder wel goed in. In dat familiepension had ze goed koken geleerd. Hoe we daar zaten weet ik niet meer zo goed, zal wel een beetje primitief zijn geweest. Alleen op zondag aten we aan de tafel in de huiskamer. Die werd dan keurig gedekt.
"'s Zaterdagsmiddags ging mijn moeder naar de Albert Cuyp, alleen. Dan zat mijn vader in de keuken in zijn stoel naast het aanrecht, maar voor de keukendeur. Meestal zat er dan een kind op zijn schoot en dan gingen we liedjes zingen uit 'Cantemus', de zangbundel van de kerk. Boven zijn hoofd zat een stopcontact. Geloof niet dat het ooit door ons is gebruikt. Hij deed daar dan hele gekke dingen mee. Deed het bijvoorbeeld voorkomen dat het een telefoon was. Dan deed hij alsof hij ging bellen en dan zei hij: dokter er is hier een ongeluk gebeurd, kunt u nu komen met 24 ziekenwagens. Dat soort dingen fantaseerde hij dan.
“'s Zondags gingen we naar de kerk, naar St.
Willibrordus buiten de Veste, aan de Amstel. Mijn moeder ging om
half acht, om tien uur gingen wij. Dan was de Hoogmis, waarin een
groot koor zong.
We gingen ook wel eens om 12 uur. Dan was er meestal een bekende
predikant, zoals kapelaan Bosch, voor wie vele mannen - zelden
vrouwen - uit alle delen van de stad kwamen. Ook een oom, die
getrouwd was met mijn vaders zuster Gré, kwam helemaal uit Weesp.
Hij kwam nooit bij ons thuis, ik ken hem alleen maar van de
kerk.[8]
“Als we thuis kwamen aten we. Dan deden we een spelletje of gingen lezen. Om half vier werd er warm gegeten. Na het eten kregen we thee en dan werd er een krant uitgevouwen over de tafel. Ieder van de kinderen kreeg dan een handje pinda’s, die we dopten en dan opaten. Omdat we toen dorst hadden kregen we allemaal een sinaasappel toe.[9] Dat was iets van ons gezin. Bij anderen was dat niet zo. Na afloop wasten we af en dan zette mijn moeder de was in de week voor de volgende dag. Daarna ging ze even rusten.
"In de gang had mijn vader een schommel gemaakt. Daar heb ik wat afgeschommeld. Maar uiteraard speelde ik ook veel op straat. In het midden van de Willem Passtoorsstraat was een pleintje waar het weinige verkeer omheen reed. Daar konden we altijd spelen, Touwtje springen, glijden in de winter. Iedereen deed daaraan mee, behalve de hele kleintjes. Moest zelf af en toe met een broertje of een zusje in de kinderwagen wandelen. Daar was mijn moeder wel makkelijk in. Ik hoefde niet voor de deur te blijven. Daar had ik ook niet zoveel zin in. Mocht een blokje met ze om.
"Tussen alle zusters op school was een juffrouw, juffrouw Wentholt. Ik had haar in de eerste klas. Haar vader of haar broer had een zaak in tassen en lederwaren op de Ceintuurbaan.[10] Een erg chique zaak. Daar vlakbij was ook een bioscoop, Rialto. Ben daar nooit binnen geweest. Kan me niet herinneren in mijn schooltijd ooit een film te hebben gezien. In de derde had ik in het eerste kwartaal een heel aardige zuster, zuster Casimira of zoiets. Maar die is plotseling verdwenen. Denk dat ze het klooster uit is gegaan. Uitleg kreeg je echter nooit.
"Van Joseph herinner ik me nog iets van zijn geboorte. Ik was acht en bereidde me voor op het Vormsel. Dat zou op een vrijdag zijn en ik vroeg aan mijn moeder of ze zou komen kijken. Een beetje afhoudend zei ze: vrijdag is matjesdag. In Amsterdam mocht je toen - stofzuigers waren er nog niet - alleen op vrijdagochtend voor tien uur matten kloppen. Die werden dan op straat over een trap gelegd en dan gingen de moeders er met de mattenklopper op af. Ik vond dat raar en was eigenlijk boos. Op een dag hebben we geoefend en kom ik thuis en vind de deur dicht. Dat was niets voor mijn moeder. Ik ben toen opgevangen door juffrouw Ziggelaar. Ik begreep er niets van. Een of twee dagen later mocht ik dan naar mijn moeder toe. Die lag in bed, met daarnaast een wiegje waarin Joseph lag. Heb daar van te voren niets van gemerkt. Ook niet van de geboorte van de andere zusters en broer. Kom daar tegenwoordig eens om.[11]
“Over dit soort dingen werd niet gesproken. Op mijn tiende of elfde ging ik voor het eerst op schoolreisje. Naar Nijmegen, met een tussenstop in een speeltuin in Arnhem. Het moest toch iets leuks zijn, maar ik had er totaal geen plezier in. Voelde me heel beroerd. Toen ik thuis was, bleek ik ongesteld te zijn. Nu werd ik een 'groot meisje', zei mijn moeder. Dat heug ik me nog, ik was er echt niet op voorbereid. Moest ik nog blij mee zijn ook. Ik werd een 'groot meisje' en verder hoorde ik niets. Het hoorde erbij."