13 - Nieuw Flinks is geweest
Onze nationale mannetjesputters wonen in Rotterdam. Geen woorden maar
daden immers. Wat lees ik in het Rotterdams Dagblad van eergisteren. Mensen die
in Rotterdam willen komen wonen moeten aantonen dat ze economisch gebonden zijn.
Migranten moeten ook nog een inburgeringdiploma hebben. CDA’s ‘golden boy’ en
wethouder Sjaak van der Tak heeft het gezegd. Ik vind het niks.
Enkele weken geleden wandelde ik met vrouw en dochters door Vorán’s
Amsterdam. De jongedames hadden net het ouderlijk huis verlaten. Ter markering
daarvan vond ik het zinvol ze te confronteren met hun ‘roots’. Ik zou Van der
Tak dat ook willen aanbevelen. Het leert je veel over je eigen geschiedenis.
Maar ook over stedelijke ontwikkeling.
In 1828 komt er een 18-jarige smidsknecht vanuit Essen naar Amsterdam om werk
te zoeken in de scheepsbouw. Het is Johann Heinrich Vorhahn, die in 1840 trouwt
met de timmermansdochter Helena Doncker en daarmee de stamvader wordt van het
geslacht Vorán.
Betovergrootvader Johann Heinrich was gewoon economisch vluchteling. Hij
zocht zijn heil daar waar er werk was. Maar waar je werk was, daar was ook je
huis. De Amsterdamse scheepsbouw was toen gevestigd op de Oostelijke Eilanden
Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. Dus woonde hij op Wittenburg.
Voor zijn zonen geldt dezelfde wetmatigheid: je woont zowat op je werk. Mijn
overgrootvader is een varensgezel. Hij woont in de omgeving van de Nieuwmarkt.
Daar zijn de kantoren van de rederijen, die later bijna allemaal opgaan in het
Scheepvaarthuis. Daar treft hij ook zijn vrouw, een marktkoopvrouw die op de
Nieuwmarkt emaillen pannen verkoopt. Woonhuis en marktkraam zijn nog geen 100
meter van elkaar. Pa op zee, ma op de markt, dat was de werkelijkheid van mijn
grootvader. Die zich als roomse jongen in een overwegend joodse omgeving tot een
bruikbare ‘sjabbes goj’ ontwikkelde. Opa wordt later ‘chef der brievenmalen’;
hij sorteert de post op de treinen. Maar woont in Amsterdam Noord, kort bij de
pont over IJ. Zodat hij snel bij het Centraal Station en de het aanpalende
postkantoor kan zijn.
Pas met de generatie van mijn vader ontstonden de mogelijkheden verder van
het werk te gaan wonen. Het openbaar vervoer werd beter, de eigen
vervoersmogelijkheden kwamen financieel binnen bereik. Maar dat geldt nog steeds
niet over de hele linie. Amsterdam is geen wereldhaven meer, Rotterdam wel. Een
haven is een omvangrijke bundeling van economische dynamiek. Met ongelooflijk
veel vraag naar flexibele arbeid. Mensen die een plaatsje zoeken in de
Nederlandse samenleving moeten daar dus zijn. En die willen op een korte afstand
ervan ook huisvesting. Vallen die onder de term ‘economisch gebonden’? Voor
zichzelf wel. Voor de haven zijn ze onmisbaar. Maar welk bedrijf geeft ze een
permanente verklaring van onmisbaarheid?
Ik kan iedereen aanraden eens door zijn eigen verleden te wandelen. Zeker bij
politici kan enig historisch besef geen kwaad. Alleen zij die weten waar ze
vandaan komen, weten waar ze naartoe gaan. Geen woorden maar daden, klinkt
kordaat, maar het moet niet vervallen tot macho-politiek. De tijd van nieuw
flinks is geweest.
Daan Vorán
(eerder verschenen in de Haagsche Courant van ... oktober 2003)
14 - Boycot de media?
Diep in mijn hart ben ik een echte voetbalfan. Als schooljongen juichte
ik in 1958 het Utrechtse DOS naar het kampioenschap. Scheveningen Holland Sport
(SHS) kreeg ondanks Wim Landman met 10-0 klop! In mijn studententijd verkocht ik
warme worst in het Olympisch Stadion bij de Europacupwedstrijden die Ajax voor
de eerste maal in de finale brachten. In 1974 stond ik op het Leidseplein om het
Nederlands elftal te huldigen, ondanks de verloren finale. Maar sindsdien is er
een beetje de klad ingekomen. Dat heeft eigenlijk niets te maken met het voetbal
zelf. De sfeer erom heen bevalt me niet. De cocktail van voetbal, journalistiek
en commercie maakt het me tegen.
Woensdagavond leek het er even op dat ik mijn aversie zou afleggen. Toevallig
moest ik in het centrum van Amsterdam zijn, zo’n drie uur voor de wedstrijd.
Tussen duizenden Schotten en Oranjefans moest ik me een wegbanen. Het was weer
eens Amsterdam op zijn best. Even na het begin van de wedstrijd mocht ik naar
huis. Uiteraard was het een stuk stiller op de Dam, maar het kon niemand ontgaan
dat Wesley Sneijder het openingsdoelpunt scoorde. Mensen spraken elkaar aan,
vielen elkaar om de hals, hadden zoiets van: nu gaat het toch nog gebeuren…De
rust was net aangebroken toen ik mijn auto parkeerde en naar huis liep. Een
buurjongen riep: het gaat goed, he. Nou, er mogen er nog wel drie bij,
antwoordde ik. In de tweede helft bedient Oranje me op maat. Maar net als ik
helemaal in euforie wil uitbarsten, val ik weer terug in mijn oude cynisme. De
spelers boycotten de media! Ze weigeren hun vreugde te delen met hun publiek.
TV-commentatoren hebben er nog begrip voor ook. Hebben ze niet veel van de media
over zich heen gekregen?
Het is ongelooflijk. De aardige wedstrijd van woensdag mag niet verhelen dat
Oranje een beroerde kwalificatiereeks heeft gespeeld. Logisch dat daar de nodige
kritiek op is. Er is een iemand die zich daarbij vergaloppeerd: Henk Spaan. Ik
heb ooit tegen Spaan gevoetbald. Hij in het redactie-elftal van Propria Cures,
ik bij Folia Civitatis, het Amsterdamse universiteitsweekblad. Hij kon er net
zoveel van als ik… Als journalist is hij de Propria Cures-sfeer niet ontgroeid.
Nog steeds zet hij de feiten naar zijn hand. Maar om vanwege zijn aberraties nu
alle media te boycotten…
Stelt u eens voor: Balkenende en Donner vinden iets van de Nederlandse
satire. Alle media vallen over hen heen. Een enkeling overschrijdt daarbij de
grenzen van het fatsoen. En vervolgens zeggen ze, er geen behoefte aan te hebben
de media nog langer te woord te staan. Het is ondenkbaar. En nog ondenkbaarder
is, dat er ook maar één journalist is die daar begrip voor heeft.
Media zijn instrumenten waarmee het publiek kan worden bereikt. Een boycot
van de media is dus een boycot van het publiek. Politici kunnen zich dat niet
veroorloven. Daarvan zijn ze doordrongen. Sporters kunnen het eigenlijk ook
niet. Wie overtuigt hen daar nu eens van?
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 20 november
2003) |
|
15 - Italianen kunnen nooit van je winnen
Italianen kunnen nooit van je winnen; je kunt wel van ze verliezen! Van
de aforismen van de bekende Betondorpse filosoof Johannes Cruijff is dit mijn
favoriet. Het geeft zo overtuigend aan hoezeer je zelf aan je eigen succes (of
eigen falen) bijdraagt. Ik gebruik hem zelf vaak als de relatie tussen politiek
en overheid enerzijds en journalistiek anderzijds aan de orde is. Klagen over de
journalistiek helpt niet. Het bestaan ervan is een gegeven, for better or for
worse. De journalistiek kan nooit van je winnen; je kunt wel van haar verliezen.
Als je eigen houding daartegenover onvoldoende doordacht is.
Recent opinieonderzoek brengt me op deze diepere gedachte. De Interview
Actualiteitenscanner laat zien dat het vertrouwen in het kabinet onder de dertig
procent ligt. Haagse journalisten vinden Van Aartsen veruit de beste politicus,
ministers zitten anoniem in het peloton. De Stem van Nederland meldt dat de
regeringscoalitie maar 66 zetels in de Tweede Kamer over heeft. Ben ik de enige
die zich daar druk over maakt? Denkend aan de grote swings in het
electoraat vind ik dat meer mensen dat zouden moeten doen. Een
secretaris-generaal die al na 100 dagen weet dat zijn departement (Onderwijs,
Cultuur, Wetenschap) een toonbeeld is van het slechtste in een bureaucratie,
helpt daar natuurlijk niet bij. Het bevestigt slechts de reputatie in de
samenleving. En roept verder reacties op als: wanneer erkennen die andere
secretarissen-generaal ook eens dat ze er een zootje van maken? Hoe kan je van
burgers vertrouwen verwachten, als de hoogste ambtenaren toegeven dat ze er
niets van bakken?
Politici kunnen er ook wat van. VVD- en PvdA-prominenten lijken een wedstrijd
begonnen wie het overtuigendst kan aantonen dat de Europese Unie een mislukking
is. Net nu we aan de vooravond staan van het Nederlandse voorzitterschap ervan.
De uitslag zien we straks in de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees
Parlement…
Twee weken geleden heeft minister De Graaf zijn programma Andere Overheid
gepresenteerd. Aan ambities geen gebrek. Begrijp me goed: er kan wel wat aan de
overheid veranderen. De prestaties kunnen beter. De presentatie aan de burger
kan veel klantvriendelijker. Ik voel me persoonlijk ook wel gemotiveerd mijn
bijdrage aan het programma te leveren. Maar wat ik niet begrijp is dat Anders
Communiceren geen onderdeel uitmaakt van De Graafs Andere Overheid. Anders
Communiceren zou geen goednieuwsshow van de overheid moeten zijn, die niet
aansluit bij de beleving van de burgers. Maar ook geen presentatie die
ambtenaren te kijk zet als een stelletje zelfingenomen sukkels, de resultaten
van politiek handelen voorstelt als één grote mislukking, omdat het allemaal zo
lekker populistisch overkomt. Anders Communiceren zou juist bij moeten dragen
aan het herstel van de vertrouwensband tussen de samenleving en haar overheid.
Gezien het huidige geringe vertrouwen in de politiek ligt hier een enorme
uitdaging voor het komende jaar. Als daarin geen verbetering komt, zult u van
mij niet horen dat het aan de media of de journalistiek ligt. Het ligt aan het
conglomeraat van politici en ambtenaren zelf…
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van ... december
2003)
16 - Het lekkende Schip van Staat
Het schip van Staat is het enige vaartuig dat van boven lekt. Ik weet
niet van wie deze uitspraak is, maar ik leen hem met genoegen. De aanleiding is
een kop in de Volkskrant van afgelopen woensdag: “Ambtenaren van VWS praten het
vaakst hun mond voorbij”. Het is een enorme verkrachting van wat er werkelijk
aan de hand is. Ik voel daardoor de behoefte om de collega’s van de Haagse
Tietjes aan het Muzenplein in bescherming te nemen.
Neem bijvoorbeeld de presentatie van het rapport ‘Bruggen bouwen’ over het al
of niet falen van het integratiebeleid. Bij herhaling is vanuit de Tweede Kamer
een voorschotje genomen op de conclusies en aanbevelingen. Er leek een wedloop
gaande in het afbranden ervan, terwijl in beginsel niemand toch iets zou kunnen
weten. Dat het NOS Journaal enkele dagen voor het feitelijk uitbrengen van het
rapport al enkele aanbevelingen weet te presenteren is opmerkelijk, maar
overkomelijk. Maar dat het een batterij aan Kamerleden weet te vinden dat daar
al een mening over heeft is onvergeeflijk. Zelfs het minimale decorum wordt niet
meer opgehouden. Dat enkele fracties nog voor het aflopen van het embargo al een
verklaring aan de pers heeft uitgegeven versterkt dat beeld slechts. Het naakte
in de media aanwezig zijn, liefst eerder dan de concurrentie, is belangrijker
dan een gedegen poging recht te doen aan de inhoud.
Het afgelopen jaar hebben twee eerbiedwaardige adviescolleges van de regering
zich gebogen over de relatie tussen politiek en journalistiek. De Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling sprak over medialogica. Het meest is mij ervan bij
gebleven de oproep dat er een controlerende instantie moet komen die de
zelfbenoemde controleurs van de macht – lees: de media – moet gaan controleren.
De Raad voor het Openbaar Bestuur hield een pleidooi voor een LAT-relatie tussen
politiek en media. Met dat laatste rapport heb ik iets meer dan met het eerste.
Het geeft namelijk aan dat de Tweede Kamer zelf iets aan het eigen gedrag moet
veranderen om haar plaats als controleur van de macht op de media te heroveren.
Ik ben te weinig ingevoerd in moderne samenlevingsvormen om te beoordelen of een
relatie van Living apart together daar de juiste strategie voor is. Maar dat
neemt niet weg dat het goed is, dat voorgesteld wordt eerst maar eens de hand in
eigen boezem te steken.
Elke gezonde relatie is er een op basis van gelijkwaardigheid. Menig
politicus gedraagt zich echter tegenover de journalistiek als die scheidsrechter
die voor de wedstrijd aan Johan Cruijff om een handtekening vroeg voor zijn
zoontje. Daarmee geeft hij zijn zelfrespect prijs. Politici moeten in
betrekkelijk besloten kring met elkaar kunnen praten over de oplossing van de
grote problemen. Zij moeten daarbij ook het maatschappelijk middenveld kunnen
betrekken. Vertrouwelijkheid is een hulpmiddel om tot goede afspraken te komen.
De kop van de Volkskrant had moeten aangeven dat het politieke overlegcircuit in
de zorgsector deze boodschap het minst goed begrijpt. Ambtenaren staan daar
buiten.
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 29 januari
2004) |