17 - Bombardement aan daadkracht
Deze week meldde het nieuws een bombardement aan daadkracht van de Tweede
Kamer. Het integratiebeleid, de aanpak van pedofielen, de bouwfraude, het
vervoer van gehandicapten, alle partijen hadden de smaak te pakken. Radicale
voorstellen werden gevolgd door nog radicalere. Terwijl het toch carnaval was en
de hele Kamer op reces. Wat moet dat worden als de Kamer op volle kracht aan het
werk is?
U proeft wellicht de ironie. Hoezeer het ook ongepast is voor een ambtenaar,
ik kan het niet echt onderdrukken. We praten over vermindering van regeldruk, er
wordt gezegd dat de ambitie van de maakbaarheid van de samenleving niet langer
houdbaar, er wordt voor gewaarschuwd dat de overheid geen absolute veiligheid
kan garanderen, maar de Tweede Kamer kan er maar niet van loskomen.
Ik wil op één van de thema’s van deze week even de schijnwerper plaatsen. De
bouwfraude… In mijn boekenkast prijkt het boekje “Dit zijn mijn beren!” Dat gaat
over de aanleg van het Noordhollandskanaal. Daaraan is van 1819 tot 1823
gewerkt. Centraal staan in het boekje de arbeidsverhoudingen. Het leert veel
over economisch vluchtelingen, over integratie, over de normen en waarden in
vrije leefgemeenschappen à la Vinckenslag. Maar het leert ook veel over de
overheid en haar manier van aanbesteden.
Willem I heeft een zeer krap budget voor het kanaal. Aanvankelijk heeft hij
het project in grote percelen laten opknippen. De grote en betrouwbare aannemers
schrijven in voor een te hoge prijs, in zijn ogen. Vervolgens wordt het project
in kleinere percelen opgedeeld. Het brengt de kleinere, maar ook minder
betrouwbare aannemers op het tapijt. Eén van hen is Gerrit Huyskens. De cocktail
van schraapzucht van de overheid, zijn eigen vrekkigheid en de losbandigheid van
zijn poldergasten wordt hem noodlottig. Als hij de mensen niet uitbetaald,
breekt er een staking uit, waarbij hij uiteindelijk het leven laat.
Ik rakel dit nu allemaal op vanwege de vergoeding die aannemers destijds
kregen voor hun inschrijving, een rekenpenning. Die overheidsvergoeding is
vervangen door de vergoeding van de aannemer die het werk gegund heeft gekregen
aan zijn mede-inschrijvers. Een vergoeding, voor het werk dat nodig is om tot
een gedegen inschrijving te komen. Sinds een jaar of tien mag die onderlinge
verrekening niet meer. Heet het fraude…
Fraude kan natuurlijk nooit worden gebillijkt, de bouwnijverheid had
natuurlijk nooit arrogant de oude praktijken mogen voortzetten. Maar dat neemt
niet weg dat er wat wringt. De overheid wil goede bouwproducten, wil grotere
marktwerking, maar vergeet dat de bedrijven daarvoor wel investeringen moeten
doen. De rekening daarvan zal betaald moeten worden.
Een daadkrachtige overheid moet de spierballen laten zien in de juiste
context. Zo niet, dan wordt het een lachwekkende vertoning.
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 25 februari
2004)
18 - Koningin Juliana
Het overlijden van koningin Juliana demonstreert de symbolische betekenis
van het koningshuis. Alle vormen van herdenking doen bij velen een deel van de
eigen geschiedenis herleven. Verbeeld ik het me, maar staan in de herdenkingen
de jaren zeventig niet centraal? Ajax, het wereldkampioenschap van 1974, het
kabinet-Den Uyl, de Lockheed-affaire… Zowel thuis als op het werk domineert dit
deel van het gemeenschappelijk verleden de gesprekken.
De jaren zeventig, dat waren ook de jaren van de polarisatie. Een sfeer waar
Juliana eigenlijk niet bijpaste. Haar troonsafstand, de rellen eromheen, geen
kroning maar woning… destijds vond ik het al gênant. De beelden die er nu weer
van herhaald werden, riepen opnieuw gevoelens van plaatsvervangende schaamte op.
Begrijp me goed, ik zat er in die tijd middenin. De democratische universiteit,
de affaire-Daudt en later de radicale vakbeweging, het conflictmodel, democratie
is georganiseerd wantrouwen, ik was ervan. Maar naar verloop van tijd merk je
toch dat je er verstandig aandoet on speaking terms te blijven met je
vermeende tegenstanders. En zo werd ik een overtuigd aanhanger en pleitbezorger
van het poldermodel.
Het conflictmodel is echter weer terug, maar in een andere gedaante dan in
het laatste decennium van het koningschap van Juliana. Het manifesteert zich
volop in de veranderingswoede binnen de rijksdienst. Alles wat is moet anders.
Pleitbezorgers van delen van het bestaande zijn verdacht. Staan vernieuwing in
de weg. Jong is in, oud is out. Het managen van de veranderingsprocessen
vergt veel van de stuurmanskunst van betrokkenen. Want natuurlijk zijn er
leemlagen in de rijksdienst, die of afgebroken moeten worden, of beduidend
soepeler moeten worden gemaakt. Maar aan de andere kant is vernieuwing niet
altijd verbetering. En zijn departementale veranderingen niet vanzelfsprekend in
het belang van de samenwerking binnen de rijksdienst als geheel. En behoeft
continuïteit ook aandacht. En kunnen ouderen niet zomaar buiten worden
geschoven, want de opvolgende generatie is te klein van omvang om alle open
plaatsen in te vullen.
In mijn studententijd was het Marxisme overal. Soms goed, meestal verkeerd
uitgelegd. Verelendung was zo’n begrip, dat vaak ter sprake kwam. De
samenleving zat rot in elkaar en zou alleen maar rotter worden. Op enig moment
zouden arbeiders zich zo uitgebuit voelen dat ze als vanzelf de macht zouden
grijpen onder het roepen van Niet de baas is de baas, maar de basis de
baas! Zo wilde Domela Nieuwenhuis niet aan sociale wetgeving, want daardoor
zou de arbeidersklasse met fluwelen kettingen aan het kapitalisme worden
gebonden. De vernieuwingsdrang binnen de overheid doet me hier weer aan denken.
Niet in de zin dat Verelendung doelbewust wordt nagestreefd. Maar wel dat
veel collega’s van mijn generatie denken, als ze weer eens vermoeid thuiskeren
van een reorganisatiebijeenkomst, ik wacht wel tot de wal het schip keert.
In de herdenkingsprogramma’s kwamen vaak de beelden langs van een Juliana die
met de hand op tafel sloeg en zei Ik ben nooit conservatief geweest, ik heb
altijd tegen dat beeld gevochten. Veel generatiegenoten ervaren nu hoe zij
zich destijds moet hebben gevoeld…
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 25 maart
2003) |
|
19 - Meten is nog geen weten
Meten is weten… ik kan die uitdrukking niet meer horen. De suggestie van
exactheid die ervan uit gaat… Ik denk wel eens: bestond die oude HBS nog maar.
In het bijzonder de B-richting met extra veel wis- en natuurkunde, die ik zelf
heb gedaan. Dan zouden beduidend minder mensen deze uitdrukking gebruiken. Dan
zouden meer mensen geleerd hebben cijfers op hun juiste waarde te schatten.
André Kuipers, die een paar dagen op kosten van de gemeenschap rond de aarde
mag cirkelen, zal wel denken: het is goed met je. Als het in de berekeningen
voor mijn reis aan exactheid ontbreekt, dan kan ik wel eens goed misgaan. Ik
spreek hem daarin niet tegen. Maar ik zeg er wel bij: waarom heb je kort voor de
lancering naar dezelfde film gekeken als Yoeri Gagarin ruim 40 jaar geleden?
Waarom heb je net als hij destijds tijdens de rit naar het lanceringplatform
tegen de linkerachterband van de bus geplast? Dit heeft toch niets met exactheid
maar alles met bijgeloof te maken? Er is dus meer dan exactheid, er is een
gevoel waarbij je je comfortabel voelt.
Tijdens mijn studie heb ik veel gedaan aan methoden en technieken van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Dankzij de HBS-b opleiding kon ik daarin
goed meekomen. Het was goed dat aan sociaal-wetenschappelijk onderzoek allerlei
vormen van kwantitatieve metingen werden toegevoegd. Veel gezwatel werd ermee
voorkomen. Maar ik had vooral oog voor het interpreteren van de gegevens. Wat
meten we nu precies? Stel je vraagt mensen een oordeel over het dienstbetoon van
de een of andere overheidsinstelling. De meeste mensen zijn aardig. Je moet het
wel heel beroerd doen om minder dan een zes te krijgen. Maar echt complimenteus
zijn ze nu ook weer niet. Je moet het dus wel heel goed doen om een acht te
krijgen. Aan een beoordeling tussen 6 en 8 heb je eigenlijk niets. Zo is het met
opinies. Maar met het meten van verschijnselen en ontwikkelingen is het in wezen
niet anders. Een pudding laat zich aan de buitenkant op verschillende wijzen
beoordelen, maar het overtuigende bewijs dat het om een pudding gaat wordt toch
pas geleverd door ervan te eten. Mijn favoriete uitdrukking bij de aanpak van
organisatorische vraagstukken is dus: The proof of the pudding is in the eating…
Je kunt tot in het oneindige blijven meten, daarmee veel onzekerheden
ondervangen, maar uiteindelijk moet je gewoon vooruit met de geit.
Gisteren verzocht de Tweede Kamer om nieuwe gegevens over de Joint Strike
Fighter, het toekomstige paradepaardje van de Luchtmacht. Het is goed dat de
volksvertegenwoordiging geen geld in bodemloze putten wil werpen. Maar zekerheid
daarover heb je alleen als je helemaal geen risico’s durft te lopen. De
dominantie van de uitdrukking ‘Meten is weten’ leidt tot het vragen om garanties
die zelfs door een verkoper van stofzuigers niet kunnen worden afgegeven. ‘Nooit
geschoten is altijd mis’ – een adequate vertaling van ‘The proof of the
pudding is in the eating’ – is een beter uitgangspunt voor het ontwikkelen
van beleid.
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 22 april 2004)
20 - Loonstrijd
De loonstrijd is de basis van de klassenstrijd. Ruim 30 jaar geleden
kraaiden we het uit, de redactie van het gerespecteerde Amsterdams
universiteitsweekblad. Onze honorering was gelijk getrokken met dat van een
student-assistent. Het was een hele vooruitgang vergeleken met wat we hadden. De
studentenbeweging kon in ieder geval tevreden over ons. Hadden we klassenstrijd
bevorderd? We hadden hem in ieder geval niet tegengewerkt!
Dinsdag kreeg ik een indrukwekkende map van het ministerie van Binnenlandse
Zaken. Daarin het rapport “Over dienen en verdienen” van de commissie-Dijkstal.
Met twee handige brochures waarin de inzichten in 12 hoofdlijnen en 4 grafieken
en tabellen wordt samengevat. Plus een uitnodiging voor een Diner
Pensant, volgende week ergens op een van die kasteeltjes in de ring rondom
Den Haag, over beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke top. U begrijpt
nu waarom die gebeurtenis van zo’n 30 jaar geleden bij me opkwam…
Mijn hart begon te gloeien bij zinnetjes als: het werken in het publieke
domein is bijzonder, maar het blijft werk en daar moet een passende beloning
tegenover staan… de erkenning van het maatschappelijk belang dient ook
weerspiegeld te worden in de hoogte van het salaris…het is ongewenst en riskant
werk op het topniveau te belonen op het middenkaderniveau van het bedrijfsleven
of zelfs nog daaronder…op de langere termijn leidt het tot een erosie van de
kwaliteit van openbaar bestuur en publieke dienst…een hoger salaris is billijk
omdat vergelijkbare functionarissen in de semi-publieke sector aanzienlijk meer
verdienen…de beloning moet meer in de pas lopen met de salarisontwikkeling in de
marksector… Hoezeer kan ik het hiermee eens zijn J. Er doemden nieuwe
perspectieven op die de somberheid naar aanleiding van het vastlopen van het
Voorjaarsoverleg verdreven. Weliswaar gaan we langer werken, maar wel tegen een
hoger salaris…
Sterft gij af, oude vormen en gedachten… we hoeven niet eens op de barricaden
op. Een Diner Pensant is genoeg. Met zijn allen als Arthur’s Ridders van
de Tafelronde in de eetzaal van een middeleeuws kasteeltje. Niet met de vuist op
tafel, maar als Rodin’s Le Penseur de vuist om het hoofd rechtop te houden en de
elleboog op de bovendij. En dan moeten we het in het bijzonder maar even hebben
over de eenmalige discretionaire beloningen. Daarmee kan je zelfs af en toe
boven het ministerssalaris uitkomen.
Waarom hoor ik Jan Marijnissen, Kees Vendrik en Lodewijk de Waal hier niet
over? Het moet ze toch als muziek in de oren klinken. Of weten ze niet meer dat
de loonstrijd de basis van de klassenstrijd is? En Alfred Kleinknegt laat ook al
niets van zich horen. De productiviteit van de overheid moet nu toch met
sprongen vooruit gaan?
Toen ik bijna euforisch dreigde te worden, wierp ik een blik op mijn
salarisstrookje…Van iedere extra euro die ik ga verdienen, houdt mijn eigen
werkgever 52 cent! Ik was weer ontnuchterd. De enige die hier wijzer van wordt
is dus mijn baas. De staat verdrukt… Ik geloof dat ik toch maar niet naar het
Diner Pensant ga…
Daan Vorán
(eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 20 mei
2004) |