Het bouwvakkersoproer van 1966
Van de jaren zestig was - binnen de Nederlandse verhoudingen - 1966 wel het meest opwindende. Provo en Het Huwelijk zorgden ervoor dat Nederland - in het bijzonder Amsterdam - de voorpagina's van alle kranten ter wereld haalde. De meest gewelddadige gebeurtenis van 1966 was het zogenaamde Bouwvakkersoproer. De precieze data - 13 en 14 juni - zullen niet iedereen meer vers in het geheugen liggen. Maar de beelden van de dode metselaar Jan Weggelaar en de omgevallen brandende Telegraafwagen op de Nieuwe Zijds Voorburgwal gloeien bij menigeen nog op het netvlies na. Na 25 jaar is een nauwkeurige reconstructie van de ordeverstoringen - gezien alles wat erover is gezegd en geschreven - niet meer zo zinvol. Wel interessant is om even stil te staan bij twee elementen, die in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de uitbarsting: het vraagstuk 'georganiseerd-ongeorganiseerd' en de verhouding 'CPN-erkende vakbeweging'.
"Met verbijstering en met afschuw vervuld over de
redeloze straatterreur, die tenminste één dag in het hartje van
Amsterdam heerste, laten we de vraag in het midden welke diepere
oorzaken aan zo'n ontstellende uitbarsting ten grondslag liggen. De
kwestie van een kleine bijdrage voor het verzilveren van
vakantiebonnen is niet de eigenlijke oorzaak van de beschamende
relletjes geweest. In Amsterdam moeten daarvoor heel andere
oorzaken worden gevonden. Wel is de demonstratie tegen het inhouden
van zo'n bijdrage aanleiding geweest tot de ongeregeldheden".
Twee weken na het oproer publiceert De Bouwer, het blad van de
Algemene Nederlandse Bond voor de Bouwnijverheid (ANB), deze
verklaring van het NVV-bestuur. Opvallend daarin is niet zozeer de
erkenning dat de bijdrage in de administratiekosten voor het
verzilveren van het vakantiegeld de aanleiding daarvoor heeft
gevormd. Daaraan viel immers moeilijk voorbij te gaan. Maar veel
eerder het niet verantwoordelijk stellen van de Communistische
Partij Nederland (CPN) voor het oproer. Er is dus - in de eerste
helft van de zestiger jaren - kennelijk wat veranderd in de
verhoudingen tussen de erkende vakbeweging en de CPN, waardoor het
op de loop gaan van derden met een door de CPN geïnitieerde
protestbeweging niet onopgemerkt blijft.
'Georganiseerd-ongeorganiseerd'
Het vragen
van een bijdrage voor de verzilvering van vakantiegelden is de
uitkomst in de bouwnijverheid van een jarenlange discussie over de
kwestie 'georganiseerd-ongeorganiseerd'. Sinds de Wet op het
algemeen verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten
- van 1937 - en de algemene maatschappelijke erkenning van de
vakbeweging - vanaf 1945 - zijn de vruchten van het vakbondswerk
niet uitsluitend voorbehouden aan de leden van de vakbeweging.
Terwijl zij het toch met elkaar mogelijk maken dat op nationaal en
bedrijfstakniveau de belangen van alle werknemers worden behartigd.
Naarmate de resultaten van het vakbondswerk omvangrijker worden,
begint het met name kaderleden van de bonden steeds meer te steken,
dat het gratis meerijden met de vakbondsbus zo profijtelijk is.
Tijdens hun wervingsactiviteiten ondervinden zij dat het steeds
moeilijker wordt om werknemers van de betekenis van het
vakbonds-lidmaatschap te overtuigen. Een beroep op de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de werknemers lijkt hen
slechts te resten in de discussie met nog niet georganiseerde
werknemers. Want bijna alles wat door de vakbeweging wordt gedaan
staat - met uitzondering van de individuele dienstverlening - ook
voor hen open. En dat wordt toch wat mager geacht.
Binnen de vakcentrales NVV, NKV en CNV wordt in het begin van de jaren zestig een oplossing voor deze problematiek gezocht. Op het eerste gezicht zijn daarvoor drie mogelijke oplossingen: de invoering van het verplicht lidmaatschap, het laten betalen van ongeorganiseerden voor bepaalde vormen van dienstverlening van de bedrijfstak en het uitsluiten van ongeorganiseerden van bepaalde voordelen die in een CAO zijn behaald. Het bevoordelen van vakbondsleden is de eerste weg die wordt geprobeerd. In de CAO voor de gloeilampenfabrieken Voba en Helium wordt eind 1960 afgesproken dat vakbondsleden twee procent meer loon krijgen als het bedrijfsresultaat zich gunstig ontwikkelt. De twee procent die voor de ongeorganiseerden was bestemd, zou in een sociaal fonds worden gestopt. De Stichting van de Arbeid is over deze CAO-bepaling verdeeld. Het College van Rijksbemiddelaars - het is nog de tijd van de geleide loonpolitiek - wijst vervolgens deze vorm van bevoordeling van vakbonds-leden van de hand. Een jaar later wordt bij Ankersmits Chemische bedrijven een bepaling opgenomen waarbij niet-vakbondsleden worden verplicht jaarlijks een bedrag ter hoogte van de vakbondscontributie te storten in een sociaal fonds. Uit dat fonds zou bij ziekte een bovenwettelijke uitkering worden gedaan. Het is een constructie die lijkt op de regeling in de grafische sector, waar echter sinds het begin van deze eeuw het verplicht lidmaatschap - zowel voor werknemers van de vakbeweging als voor werkgevers van werkgeversorganisaties - is ingevoerd. Degenen die gewetensbezwaren hebben tegen het vakbondslidmaatschap zijn daar verplicht een vaste bijdrage, die ongeveer gelijk is aan de vakbondscontributie, in één der sociale fondsen in de grafische bedrijfstak te storten. Het College van Rijksbemiddelaars houdt echter goedkeuring van de regeling bij Ankersmit op in afwachting van een gezamenlijk standpunt van de drie vakcentrales.
Het duurt tot 1965 voordat de vakcentrales een gezamenlijk standpunt weten te formuleren. Een verplicht lidmaatschap wordt principieel van de hand gewezen. Ongeorganiseerden zouden een bijdrage moeten leveren aan dat deel van het vakbondswerk dat voor hen individueel zou worden verricht. Daarnaast zouden er in de bedrijfstakken fondsen moeten komen, op te bouwen uit werkgeversbijdragen, waaruit ondermeer het scholings- en onderzoekswerk binnen de bedrijfstak - maar ook binnen de vakbeweging - zou moeten worden bekostigd. Binnen het NKV leeft hierbij de opvatting dat de bonden vanuit dit fonds hun leden ook een deel van de vakbondscontributie moeten kunnen terugbetalen. In de loop van 1965 ziet het er enige tijd naar uit dat er binnen de Stichting van de Arbeid overeenstemming valt te bereiken over een dergelijke regeling. Uiteindelijk struikelt het overleg toch over de vraag of een dergelijke regeling landelijk zou moeten worden ingevoerd of juist per bedrijfstak. Aanvankelijk stellen de landelijke werkgevers een voor iedere bedrijfstak gelijke regeling voor, maar komen later van dit standpunt terug. Het gevolg daarvan is, dat de discussie nu in de bedrijfstakken wordt beslecht.
Verzilveren van
vakantiebonnen
Gelijktijdig met de discussies in de
Stichting van de Arbeid wordt in de bouwnijverheid over deze
problematiek gesproken. Eind 1965 leidt dit ertoe dat een
beginsel-afspraak wordt gemaakt over het vragen van een bijdrage
aan niet-vakbondsleden voor het verzilveren van vakantiegelden.
Vanwege de structuur van de bouwnijverheid - waarbij werknemers
menigmaal van werkgever wisselen - is sinds de invoering van de
vakantie in 1929 een collectief beheer van de vakantiegelden
afgesproken. Door dat collectieve beheer middels het Vakantiefonds
zijn werknemers ervan verzekerd dat er op het moment dat de
vakantie aanbreekt het geld er is voor het loon over de
vakantiedagen alsmede voor de vakantietoeslag. De aanspraken op
vakantiegeld worden per gewerkte dag opgebouwd. Voor de werknemer
worden die zichtbaar gemaakt in de vorm van vakantiezegels - één
voor iedere gewerkte dag - die door de werkgever bij het
Vakantiefonds worden gekocht. Het verzilveren van de
vakantierechten wordt - ook voor ongeorganiseerden -verzorgd door
plaatselijke functionarissen van de bouwarbeidersbonden. De
uitwerking van de beginselafspraak om ongeorganiseerden hiervoor
te laten betalen - een regeling die de goedkeuring krijgt van het
College van Rijksbemiddelaars - laat echter tot mei 1966 op zich
wachten. Hangijzers in het overleg hierover betreffen de 'anders
georganiseerden' en de leden van andere bij de drie erkende
vakcentrales aangesloten bonden dan de bouwbonden. In beide
gevallen wordt negatief beschikt.
In een ingezonden brief in De Bouwer van 30 juni 1966 stelt een lid voor 'anders georganiseerden' gelijk te behandelen met 'georganiseerden' en niet met 'ongeorganiseerden'. In een uitvoerige reactie geeft Bram Buys, de toenmalige ANB-voorzitter, een inzicht in de beweegredenen van de bonden leden van categoriale organisaties uit te sluiten van vrijstelling van de bijdrage. "De categoriale organisaties in de bouwnijverheid enerzijds bestaan uit kleine, uit de historie overgebleven organisaties met een beroepsmatig karakter, anderzijds uit sterk politiek gekleurde en destructief georiënteerde bonden. Zo heeft de twee-procentskwestie ons geconfronteerd met een categoriale bond met religieuze inslag, waarin zowel werkgevers als werknemers zijn georganiseerd. Het behoeft ons niet te verbazen als er zich in de komende weken nog meerdere verenigingen gaan ontpoppen als belangenbehartigers in de bouwnijverheid".
Algemene Bond van
Werkers in het Bouwbedrijf
'Anders georganiseerden' worden
derhalve door de 'erkende vakbeweging' niet anders behandeld als
ongeorganiseerden. Dat steekt in het bijzonder de Algemene Bond van
Werkers in het Bouwbedrijf (ABWB), een restant van de
Eenheidsvakcentrale. De ABWB heeft met name in de Amsterdamse
bouwnijverheid een grote invloed. Door middel van
bouwvakactiecomités, waaraan ook leden van de erkende bonden
deelnemen, wordt menigmaal door schaftverlengingen,
werkonderbrekingen en wilde stakingen verbeteringen bewerkstelligd
van de arbeidsvoorwaarden en - niet zelden - ook van de
arbeidsomstandigheden. Van af begin af aan maakt de ABWB duidelijk
dat hij zich niet in de hoek wil laten drukken van de
'ongeorganiseerden'. ABWB-ers zijn immers zeer bewust
georganiseerde werknemers. Als de zogenaamde twee-procentsmaatregel
in aantocht is, worden er op de werken pamfletten verspreid, waarop
wordt opgeroepen de gewraakte korting te boycotten. Naarmate de
organisatie van de verzilvering zelve nader bij komt, wordt onder
meer opgeroepen zich niet te houden aan de gebruikelijke
letterindeling. Het is namelijk de bedoeling dat op 13 en 14 juni
alleen de werknemers komen, van wie de achternaam met een A of een
B begint. De andere werknemers worden later in de week verwacht.
Het gevolg van de oproep van de ABWB is, dat er veel meer mensen
naar het gebouw van het St. Elizabeth Patronaat aan het
Marnixplantsoen komen, dan waarop is gerekend. Nog voordat de
verzilvering begint ontstaat er allerlei tumult en als dan
eindelijk de deuren open gaan, worden degenen die vooraan staan
naar binnen gedrukt, worden er tafels omgegooid en aan splinters
geslagen en komt door politie-ingrijpen een eind aan de
verzilvering.
Later in het jaar 1966 doet de rechter uitspraak over de korting van twee procent. 'Een regeling', zoals de bonden na het oproer bij herhaling laten weten, "die steunt op een door het College van Rijksbemiddelaars goedgekeurde reglementsbepaling van het Vakantiefonds". Voor de rechter is die goedkeuring van de rijksbemiddelaars niet voldoende steekhoudend. Hij bepaalt dat de inhouding onrechtmatig is. De bonden zijn daarmee in de kwestie 'georganiseerd-ongeorganiseerd' weer terug bij af. Niet veel later weten ze met de werkgevers overeenstemming te verwerven over het 'vakbondstientje'. Via een uitkering aan zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties uit het Opleidings- en ontwikkelingsfonds krijgen zij een vergoeding voor het werk dat in het belang van de bedrijfstak wordt verricht. Deze vergoeding beperkt de financiële problemen van de bonden. Maar lost uiteraard het probleem niet op, dat ongeorganiseerden 'gratis' blijven profiteren van afspraken die door de bonden met de werkgevers zijn gemaakt. En van allerlei bedrijfstakinstellingen die mede door de vakbonden in stand worden gehouden.
Tot op heden is in deze situatie geen wezenlijke verandering gekomen. Het blijft voor de vakbeweging onmogelijk afspraken te maken met werkgevers, die ongeorganiseerden uitsluit van de mogelijke voordelen. De vraag is zelfs of de vakbeweging er verstandig aan zou doen dergelijke afspraken na te streven. Ongeorganiseerden worden dan namelijk 'goedkoper' dan georganiseerden, waardoor de kans groter wordt dat werkgevers minder snel vakbondsleden zullen aannemen. Er zijn maar twee mogelijkheden voor de vakbonden om ongeorganiseerden te laten merken, dat ze wat missen. Zo zou het volledig vrij ter beschikking stellen van bepaalde bedrijfstakvoorzieningen - zoals scholing, vakopleiding, bedrijfsgezondheidszorg, collectieve ongevallenverzekeringen - moeten komen te vervallen. De bonden zouden voor hun leden een 'collectief abonnement op deze voorzieningen moeten nemen, waarvoor ze een 'contributie' betalen die overeenkomt met hun inzet om deze voorzieningen overeind te houden. Hun leden zijn langs die weg in staat gratis van de betreffende voorzieningen gebruik te maken. Ongeorganiseerden moeten een.'eigen bijdrage' betalen als ze van de betreffende voorzieningen gebruik willen maken. Een andere mogelijkheid is om veel nadrukkelijker dan tot op heden de andere voordelen van lidmaatschap, zoals informatieverstrekking en individuele dienstverlening, onder de aandacht te brengen.
Rol van de
CPN
In de sfeer rondom het bouwvakkersoproer van 1966
heeft de ABWB zonder meer een nadrukkelijke rol gespeeld. En gezien
de invloed van de CPN op de ABWB heeft ook de CPN daaraan
meegewerkt. Helemaal helder is de rol van de communisten echter
nooit geworden. Opvallend in het eerder genoemde nummer van De
Bouwer is het uiteenlopen van de verklaringen van de direct
betrokken districtsbestuurder en het bondsbestuur. Voor de
districtsbestuurder is er geen twijfel mogelijk. ABWB en CPN hebben
op de chaos aangestuurd. "Kaderleden van de ABWB forceerden de
toegangsdeuren. CPN-bestuurders keken toe. Geen van de buiten
toekijkende aanstichters heeft zelfs maar een poging ondernomen het
tumult te voorkomen of in te dammen. Voor de bonafide vakbeweging
moet de conclusie luiden dat er in haar rijen geen plaats is voor
lieden die behoren tot groeperingen die de democratische principes
wel hoog in hun vaandel hebben geschreven, maar die in de praktijk
weinig door die principes worden gehinderd en bereid blijken door
middel van terreur hun doeleinden na te streven".
Namens het bondsbestuur wordt echter verklaard:
"Degenen die reeds wekenlang de demonstratie van on- en anders
georganiseerden hadden voorbereid en de stemming onder hen flink
hadden aangewakkerd, hebben in verschillende toonaarden het
gebeuren op de zwarte dinsdag afgekeurd of zich ervan
gedistantieerd. Wij zijn geneigd die afkeuring serieus te nemen. Te
meer omdat de straatbeelden de indruk verschaften, dat niet de
betreffende bouwwerknemers, maar anderen de touwtjes in handen
hadden genomen om hun zucht naar vernieling en terreur te kunnen
botvieren". De vraag die dan rijst is, wie waren die anderen? Nog
steeds is daar geen bevredigend antwoord op gekomen. Een duimendik
'Eerste interim-rapport van de commissie van onderzoek Amsterdam;
onderzoek naar de ordeverstoringen te Amsterdam op 13 en 14 juni
1966' - het rapport-Enschedé -ten spijt. Harmen Bockma -toen
redacteur van het Vrije Volk -verklaart daarin de indruk te hebben
gekregen dat er een knokploeg aan de slag was. "Mensen, die er
totaal anders uitzagen, die afwijkende kleding droegen, agressief
waren en protesteerden. Afgezien van de afwijkende kleding van die
mannen - in overhemd en broek, meen ik - waren het echte
mannetjesputters". Noch de vraag of er inderdaad sprake is geweest
van een knokploeg, noch de vraag wie de leiding daarvan zou hebben
gehad, wordt door de commissie-Enschedé beantwoord.
Verklaringen van direct betrokkenen, versterkt door een zo
objectief mogelijke analyse van de situatie, leiden tot de
conclusie dat het niet waarschijnlijk is, dat de CPN doelbewust
heeft aangestuurd op een dergelijke gewelddadige actie. De CPN
verwacht in 1966 - gezien de electorale krachtsverhoudingen - terug
te kunnen keren in het college van Burgemeester en Wethouders in
Amsterdam. De partij zit er volstrekt niet op te wachten, dat
anti-communistische gevoelens worden aangewakkerd. Wel moet het zo
zijn geweest dat ze aanvoelt dat er binnen haar rijen mensen zijn
die meer van de ware toedracht weten. Want enige tijd na het
bouwvakkersoproer vindt er een zuivering plaats binnen de CPN en
binnen de leiding van de ABWB. Enkele vrijgestelden moeten -
aangeduid als 'BVD-provocateurs' - het veld ruimen. Nu vinden er
binnen de kring van de CPN wel vaker zuiveringen plaats, waarbij
termen als 'BVD-provocateur' of 'CIA-agent vallen maar het moet
niet uitgesloten worden geacht dat het deze keer niet geheel ten
onrechte is gebeurd. Enkele jaren geleden heeft Vrij Nederland in
een kleurenbijlage een aanduiding gegeven van de werkwijze die de
BVD er op na heeft gehouden. In het betreffende artikel wordt een
vooraanstaande CPN-er die in de haven actief was, ter sprake
gebracht, die jarenlang heimelijk voor de BVD heeft gewerkt. Gezien
de aandacht van de BVD voor de CPN - en gezien de kracht van de
communisten in de Amsterdamse bouw - ligt infiltratie van de ABWB
door de BVD voor de hand. Het historisch onderzoek dat nu mogelijk
is van de BVD-archieven zou daaraan ook eens aandacht moeten
besteden.
'Maagdenhuisbrug'
De invloed van de CPN op de
Amsterdamse bouwnijverheid loopt niet via het ABWB maar via de
Bedrijfsgroepsleiding Bouw. Ook voor andere bedrijfstakken kent de
partij dergelijke 'bedrijfsgroepsleidingen'. Zoals ze die ook kent
voor de studenten, die actief zijn binnen de studentenbeweging en
binnen de universiteiten. In de BGL-Bouw zijn alle leden van de
CPN, die werkzaam zijn in de bouwnijverheid, verenigd. Sommigen van
hen zijn lid van het NVV, de meesten zijn lid van de ABWB. Binnen
de BGL - die regelmatig zeer grote bijeenkomsten belegde, waar meer
mensen aanwezig waren, dan bij CAO-vergaderingen van het NVV -
werden mensen aangewezen die zich moesten aanmelden op de grote
bouwobjecten in Amsterdam. Later moesten ze er dan voorzorgen dat
er wat aan de arbeidsvoorwaarden werd verbeterd. Ook voor andere
taken werden de communistische bouwvakkers regelmatig ingeschakeld.
Zoals bij het plaatsen van de verkiezingsborden op de bruggen in
Amsterdam, de opbouw van het Waarheidsfestival, de verbouwingen van
partijgebouwen, de bekende 'Maagdenhuisbrug', het breken van het
verzet tegen de bouw van de metro, het optreden als ordewacht en
als lijfwacht van buitenlandse hooggeplaatste gasten en vele andere
zaken meer. En uiteraard werden via de bijeenkomsten van de BGL de
bijdragen georganiseerd voor de CAO-vergaderingen van het NVV.
Menig NVV-districtsbestuurder weet met smaak te vertellen hoe ze
daarop hebben gereageerd. Na eerst de sprekers te hebben
vastgesteld werd de sprekerslijst omgedraaid, waarna menig spreker
- die op zijn briefje had staan dat hij wilde reageren op een
vorige spreker - in verwarring geraakte.
'Grafkelders van
het NVV'
"Moordend", zeggen de oud-CPN-ers nu, die deel
uitmaakten van de Bedrijfsgroepsleiding Bouw, van de intensiteit
waarmee ze vaak tot diep in de nacht bezig waren met allerlei
partijactiviteiten naast hun gewone werk. Reeds vanaf de tweede
helft van de jaren zestig worden communisten door de partijleiding
opgeroepen lid van het NVV te worden. De eenheid van de
arbeidersklasse dient - naar de opvatting van het partijbestuur -
gestalte te krijgen in het NVV. Die oproep heeft bij de leden van
de ABWB geen succes. Zij weigeren zich over te laten schrijven naar
'de grafkelders van het NVV'. Na de verkiezingsnederlaag van 1977
doen de `jonge communisten' die wel gevolg hebben gegeven aan de
oproep van de partijleiding een beroep op de leden van de ABWB zich
aan te sluiten bij het NVV. En derhalve de ABWB op te heffen. Ook
deze oproep heeft geen succes. De CPN leiding durft niet met een
bindende uitspraak te komen, uit vrees enkele gestaalde kaders al
te zeer voor het hoofd te stoten.
Voor de communisten binnen het NVV wordt het daarentegen steeds
lastiger. Altijd zien zij zich gedwongen vanuit de
Bedrijfsgroepsleiding Bouw de ABWB bij de bouwvakactiecomités te
betrekken, terwijl overduidelijk is dat de ABWB nieuwe aanwas
ontbeert. Ook worden de NVV-ers - zoals dat heet -'stevig
aangepakt' omdat zij in Amsterdam mee willen werken aan de vorming
van een Bouw- en Houtbond FNV. Begin 1980 zijn de
krachtsverhoudingen echter definitief in het voordeel van de
NVV-ers gewijzigd. Middels een brief roepen zij, met medewerking
van het ABWB-bestuur, leden van de ABWB op zich over te laten
schrijven naar het NVV, welke op 1 januari 1982 zal opgaan in de
FNV. Van de nog werkende leden van de ABWB schrijft bijna iedereen
zich over. De arbeidsongeschikten blijven in meerderheid echter
binnen de ABWB. Zij kunnen en willen hun oude organisatie niet
opgeven.
Met de verminderende invloed van de CPN in het algemeen neemt ook
de invloed van communisten in de Amsterdamse bouwnijverheid af. Een
stuk naoorlogse vakbondsgeschiedenis komt daarmee tot een eind. De
geslotenheid die de CPN altijd heeft gekenmerkt, heeft een juiste
beoordeling van de invloed van de partij op de vakbeweging altijd
in de weg gestaan. Nu de CPN zich heeft opgeheven en vele oud-leden
zich vrij voelen hun ervaringen te vertellen, ligt hier een
interessant en vruchtbaar studieterrein.
(Eerder verschenen in Zeggenschap, jaargang 2. nr. 4, juli/augustus 1991.)