U bent hier
De kleine wereld van
In spagaat
http://www.jeroensprenger.nl/in-spagaat.html

© 2013 De kleine wereld van

In spagaat

Wie ooit een staking van nabij heeft mogen meemaken, weet dat er niet van één staking sprake is. Er zijn er minstens zoveel als er deelnemers zijn. Maar hoeveel het er ook zijn, hoe intens de beleving van de stakers ook is, er zijn delen van de samenleving die er absoluut niet door geraakt worden. Die zelfs als ze er via de media bericht van krijgen er nauwelijks warm of koud van worden. Behalve als ze er last van hebben gehad.

Met de Tweede Wereldoorlog is het in één opzicht hetzelfde als met een staking. Er zijn minstens zoveel ‘oorlogen’ of ‘bezettingen’ als er mensen zijn, die het hebben meegemaakt. Het grote verschil is, dat je je er destijds niet aan kon onttrekken. Je was erbij. Maar toch ook weer heel anders dan bij een voetbalwedstrijd. Je mag dan met zijn allen naar dezelfde wedstrijd kijken, in de beoordelingen achteraf blijkt echter dat ieder zo zijn eigen wedstrijd heeft gezien. Met de beoordeling van de Tweede Wereldoorlog ligt het nog een stuk verwarrender. Ieder werd gedwongen mee te doen, maar over de opstelling en de tactiek werd je nauwelijks geïnformeerd. Laat staan dat je te horen kreeg hoe lang de wedstrijd zou duren. Dat maakt het voor iedere deelnemer – met alle respect – onmogelijk een ‘objectief’ oordeel te vormen, omdat een compleet beeld tijdens de bezettingsjaren niet te vormen was.

Dat geldt nog sterker voor mensen, zoals ik, die van na de oorlog zijn en die het moeten doen met de overzichtsboeken die jaren later zijn verschenen. Gelardeerd soms met mondeling overgedragen herinneringen van ouders en grootouders. Of – in een heel enkel geval – met dagboekaantekeningen, zoals mijn opa Cor Hogenhout, heeft bijgehouden toen hij, timmerman, kaderlid van de Amsterdamse afdeling van St. Joseph, in de haven van Brest aan het werk was. Maar ook dan moet je iets extra’s meenemen – bijvoorbeeld ingevoerd zijn in de geschiedenis van de vakbeweging - om deze aantekening enigszins op zijn waarde te kunnen schatten.

"Zaterdag 13 september 1941 – Werk als voren. Einde der dag is 4 uur. Een schrijven van de ANB om lid te worden."

Denkt u nu niet dat mijn broers en zusters hier hetzelfde lezen als ik.

Het is niet erg dat geschiedschrijving vaak gehandicapt wordt door tal van verbrokkelde beelden en inzichten. Dat de resultaten emoties oproepen. Het is echter wel jammer dat die emoties vaak gepaard gaan met krachtige oordelen, die vervolgens verder onderzoek bemoeilijken. Er zijn altijd wel redenen die het even niet opportuun maken om op zoek te gaan naar de echte onderste steen. Ik ervaar dat al jaren als het gaat om de geschiedenis van de vakbeweging in Tweede Wereldoorlog. Vooral als de rol van het NVV in het geding is. En dan krijgt uitgerekend ik de uitnodiging om u daarover iets te vertellen. Hoe moeilijk ook, ik heb de uitdaging met graagte aanvaard. Misschien kan ik zo bijdragen aan een minder door emoties bepaald beeld van de grootste vakcentrale.

Het is ongetwijfeld zo dat het NVV van de vakcentrales het meest gebutst uit de Tweede Wereldoorlog is gekomen. Gebutst van buiten en gebutst van binnen. Slachtoffer van de eigen beeldvorming. Voor een goed begrip ervan moet men zich realiseren dat het NVV na de Spoorwegstaking van 1903 is ontstaan tegen de verdrukking van verschillende kanten in. Overheid en werkgevers, de representanten van het kapitalisme, zaten na die ervaring niet op de zelfbewuste, moderne vakbeweging die het NVV wilde zijn te wachten. Confessionele leiders die zich over confessionele slachtoffers van de Spoorwegstaking ontfermden beklemtoonden de onverantwoordelijkheid van socialisten en wezen de hun toegedane werknemers naar de vakorganisaties van de eigen richting. Als ze al vakorganisatie zinvol vonden. En dan waren er te linker zijde nog de anarchisten, de revolutionairsocialisten, die uit de ervaring van de Spoorwegstaking een heel andere les hadden geleerd en binnen een weliswaar zwaar getroffen NAS hun klassenstrijdgedachten bleven koesteren. Tegen de achtergrond van deze veelzijdige verdrukking past respect dat het NVV snel veruit de grootste vakcentrale was. En geleidelijk aan een plaats aan tafel wist te veroveren. Overigens ook voor de confessionele vakcentrales.

Het zelfbewustzijn dat de NVV-leiders uitstralen oefent aantrekkingskracht uit op grote groepen arbeiders. Maar wordt buiten de beweging als uiterst arrogant ervaren. In woord en geschrift worden de eigen prestaties begrijpelijkerwijs stevig aangezet. Maar daarbij wordt niet zelden smalend gedaan over de inbreng van de confessionele vakbeweging. Eigenlijk had die er niet moeten zijn, want alle arbeiders konden toch bij het NVV terecht. Wat is er immers confessioneel aan werk? En nu zij er wel waren hinderden zij meer dan dat zij bijdroegen aan de verbetering van de arbeidersbelangen. Dat kon niet anders dan kwaad bloed zetten.

De uitspraak over de vertegenwoordiging in de Nederlandse delegatie bij de Internationale Arbeids Organisatie ten gunste van de confessionele vakbeweging is daar dan ook als een overwinning gevierd. Het NVV claimde als grootste vakcentrale het alleenvertoningsrecht in de Nederlandse delegatie die tot op de dag van vandaag verder bestaat uit een overheids- en werkgeversvertegenwoordiger. Maar de rechter dwong het kabinet vanaf 1921 afwisselend een NVV- en een confessionele vertegenwoordiger op te nemen.

Vrienden maakte het NVV ook niet aan de linkerzijde. In 1934 neemt Henri Polak, wiens beginselen voor een moderne vakbeweging dan al een jaar of veertig krachtig zijn gepropageerd, geheel in overeenstemming hiermee afstand van het Jordaan-oproer.

“Het is het lakenswaardige volksbedrog, het te doen voorkomen alsof de Overheid zou wijken voor een optreden als verleden week in Amsterdam te aanschouwen werd gegeven, de mensen te suggereren, dat op deze wijze de verlaging van den steun te niet gedaan zou kunnen worden…
Het eenige antwoord dat de overheid in zulke omstandigheden geeft, weerklinkt in het knallen van geweer en pistool, in het geratel der mitrailleurs. Herhaaldelijk in de loop van het verleden heb ik gewaarschuwd tegen het zinledige dreigen met ‘de straat op’ te zullen gaan. Als arbeiders op deze wijze ‘de straat op gaan’ dan gaat de politie, de marechaussee, de burgerwacht, dan gaat de pantserauto en het geschut eveneens ‘de straat op’ en dan is het niet twijfelachtig wie meester blijft van de straat.”

Ondanks het succes van zijn beweging, ondanks het aanzien dat hij ook ver daar buiten had verworven, is Henri Polak dan absoluut geen ‘ingegroeide socialist’. Hij heeft een scherp oog voor wat er mis is in de samenleving. En kan daar flink over te keer gaan, tot ergernis van veel van zijn vrienden binnen de beweging. Heel opvallend is dan ook niet – in weerwil van zijn opvattingen over het Jordaan-oproer – dat hij vanaf 1933 oproept zich voor te bereiden op een mogelijke oorlog met Duitsland. In 1934 zinspeelt hij zelfs, naar aanleiding van de volksopstand in Wenen tegen Engeblbert Dolfusz, op gewapend verzet.

“Duitsland heeft ons geleerd, dat tegen deze misdadigersbenden de rede niet baat. Wie ons land, ons volk, wil behoeden tegen het lot, dat Duitsland en zijn volk heeft getroffen moet er op los slaan. De genadelozen geen genade. Tegenover de geweldenaars het geweld. Al het andere is nutteloos.”

De ‘oude’ en de ‘nieuwe’ top van de SDAP, mensen zoals Willem Vliegen en Willem Banning, zijn hier niet van gecharmeerd. Polak zou zich teveel op het antisemitisme in het nationaalsocialisme richten. Maar de echte reden is natuurlijk dat het niet gelegen komt. De muiterij op Zeven Provinciën, de oproep van Polak, aandringen op het zoeken naar wapens in huizen van vakbondsleiders, het past allemaal niet bij het streven eindelijk eens voor deelname aan de regering uitgenodigd te worden.

De Nederlandse vakbeweging – de algemene en de confessionele – speelde een grote rol in de internationale vakorganisaties tussen de twee wereldoorlogen. Tal van bestuurders vervulden belangrijke functies zowel in IVV en ICV, als ook in de daaraan verbonden beroepsinternationales. Men wist wat er in Duitsland gebeurde, in Italië, in Oostenrijk en later in Spanje. De Nederlandse vakbeweging liep voorop in de weigering van de vertegenwoordigers van het Duitse Arbeidsfront in de Duitse delegatie naar de Internationale Arbeids Organisatie. Desondanks is de voorbereiding op een eventuele oorlog gebrekkig. Men was weliswaar in goed gezelschap, want er werden bijna nergens voorzorgsmaatregelen getroffen. Niemand gelooft dat Nederland – zoals in de Eerste Wereldoorlog - neutraal zal blijven, maar desondanks houdt niemand er rekening mee dat Nederland spoedig binnen zou worden gevallen.
Het NVV beperkte zich ertoe 5 miljoen gulden in het buitenland onder te brengen via de Coöperatieve Beleggingsbank, die in 1939 was opgericht. De bestuurders Hein van Dugteren en Simon de la Bella zouden tijdig naar Engeland vluchten om het beheer ervan te verzorgen. In de vergadering van de Algemene Raad, die door NVV- en SDAP-bestuurders was gevormd, werd op 14 mei 1940 besloten dat ook de voorzitters Evert Kupers en Koos Vorrink naar Engeland zouden gaan. Rijkelijk laat, want het bombardement op Rotterdam heeft al plaatsgevonden en de capitulatie stond al voor de deur.

Binnen op zijn minst één NVV-bond, de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond, is reeds voor de oorlog uitdrukkelijk besloten te blijven. De redenering die daarbij werd gevolgd was dat misschien het bondsbestuur zich wel in veiligheid kan brengen, maar de regionale bestuurders niet.

“Ja, lopen zelfs een groot aantal ‘gewone’ afdelingsbestuurders, die in hun woonplaatsen zeer agressief tegen het Nationaal-Socialisme optraden, niet evenzeer groot gevaar hun vrijheid en hun leven te verliezen, als wij, bondsbestuurders? Wij kunnen ons tijdig in veiligheid stellen, maar de mensen die ons hun vertrouwen schonken, zijn gedoemd hier te blijven en wat zal hun oordeel zijn als ze in het uur van gevaar alleen laten, zonder leiding, zonder geld? Wij blijven was het antwoord op al die vragen, wat er ook moge gebeuren en ook het bondsbezit blijft hier, opdat het zo lang mogelijk in het belang van de leden kan worden aangewend”.

In het verlengde hiervan stuurt het ANB-bestuur op 10 mei 1940, de oorlog is net uitgebroken, een briefkaart naar alle leden en afdelingsbesturen. “Zet uw werk in de organisatie voort, doet allen uw plicht, zoals wij dat zullen doen.”

In de twee maanden die volgen bereidt de bezetter de overname van de vakbeweging voor. De vakcentrales zelf praten met elkaar over wat hen te doen staat, onzeker over wat hen te wachten staat. Ze pakken onder meer de draad weer op van een grotere eenheid in hun kring. In feite komen daarbij de oude gedachten, op grond waarvan men elkaar eerder niet had kunnen vinden, weer terug in discussie. Het NVV stelt opnieuw een grote vakcentrale voor, de katholieke vakcentrale een federatief verband. Beide gaat het CNV nog steeds te ver. In feite zijn er geen vorderingen gemaakt als op 16 juli 1940 ’s ochtends het NVV-bestuur te horen krijgt dat ze onder leiding van de NSB’er Woudenberg is geplaatst en ’s middags de besturen van de andere vakcentrales meegedeeld wordt dat er bij hun bestuur een ‘waarnemer’ wordt geplaatst.

De consequenties voor het NVV en zijn aangesloten bonden zijn vanaf het begin duidelijk. Voorzitter Evert Kupers wordt ontslagen. Voor Joodse bestuurders is geen plaats meer. Een kritische kanttekening bij de verplichte mededelingen die moeten worden gedaan betekent ontslag. Toch blijven velen op hun post, daarin niet zelden geadviseerd door de vertrokken bestuurders. Vaak met als argument om te voorkomen dat de organisatie volledig in nationaalsocialistisch vaarwater terecht zou komen. Naar de leden verantwoorden zij zich – zoals binnen de metaalarbeidersbond in de volgende bewoordingen:

“Loopt niet weg, handelt niet in een opwelling die het gevoel over het verstand laat zegevieren. Slopen gaat makkelijker en vereist minder tijd dan bouwen”.
“Zolang wij in staat gesteld zullen worden om de Bond te besturen op een wijze die aan zijn sociaaleconomische taak beantwoordt, en zolang er niets van ons verlangd wordt, dat strijdig zou zijn met onze opvattingen van eer en geweten, blijven wij waar we behoren, dat is achter de mast aan het roer en niet aan de wal. En datzelfde nu verlangen wij van al onze leden… hoe deze oorlog ook zal eindigen, het is toch vrij zeker, dat de wereld in socialistische richting gestuwd zal worden.”

Het is niet zo dat die houding overal binnen het NVV wordt begrepen. Moedige kaderleden leggen hun vakbondswerk neer en gaan in het verzet. In Twente aanvaardt het bestuurderscorps als geheel deze oproep niet. Nationaal-socialistisch propagandamateriaal wordt teruggestuurd. En Joodse bestuurders blijven vooralsnog in functie.

Op het hoofdkantoor wordt er gewerkt aan versterking van de eenheid in de vakbeweging. Weliswaar niet samen met de confessionele organisaties, maar wel met de Nederlandse Vak Centrale (NVC), waarin voornamelijk ‘hoofdarbeiders’ zijn georganiseerd. In de tweede helft van 1940 vindt daarmee een fusie plaats. En vervolgens wordt de eenheid binnen het nieuwe NVV bevorderd. Het NVV, het toonbeeld van de moderne vakbeweging, met zijn sterk centralistische karakter, met zijn stevige corps van bezoldigde bestuurders, gaat er in dit opzicht onder Woudenberg nog een tandje bij gaat zetten. Binnen het NVV-apparaat vindt een reorganisatie plaats, waarbij onder meer een afdeling sociaaleconomische zaken wordt gevormd, die onder leiding komt van Ad Vermeulen, die nog maar net van het NVC is overgekomen. Binnen de kortste keren is hij onder Woudenberg de belangrijkste man in het NVV. Helaas is er maar weinig over hem bekend.

Frits de Jong Edz: Vermeulen was ook de man, die onder de bescherming van zijn machtige positie, het contact met de afgezette en teruggetreden bestuurders onderhield.
Bob Reinalda: Vermeulen was een eerzuchtig en brutaal man vol durf. Hoewel hij aanvankelijk duidelijk fout was – zo had hij in september 1941 in De Waag nog gejuicht over het vele goede, dat op sociaal gebied sinds mei 1940 tot stand was gebracht – kwam hij in 1942 op dit standpunt terug.

Naast de reorganisatie op het hoofdkantoor vonden er ook reorganisaties plaats in de vakcentrale zelf. Verschillende plannen over samenvoeging van vakbonden, die voor de oorlog niet de vereiste instemming van de bondsorganen hadden verworven, worden nu van boven af doorgedrukt. Zo worden aan de ANB de bonden voor schilders en stucadoors toegevoegd. Ook wordt de regionale organisatie van het NVV hervormd. De 271 plaatselijke bestuurdersbonden worden tot 72 districten samengevoegd. Ook hiertegen was groot verzet, met name in Twente. Woudenberg ging er zelf op af, maar ondanks zijn intimiderend optreden kon hij de weerstand niet breken. Het verzet werd geleid door de voorzitters van de bestuurdersbonden in Almelo, Enschede en Hengelo. Twee van hen hebben de oorlog niet overleefd.

Tussen alle organisatorische aangelegenheden door ging het gewone vakbondswerk door. Er werd onderhandeld over nieuwe cao’s. Er werden werknemers in tal van opzichten bij hun werkgever vertegenwoordigd door vakbondsbestuurders. En er werd actie gevoerd, als dat nodig was. Zoals bij de grote werkverschaffingsprojecten. Het Woudenbergse NVV werd daarbij in een zeer merkwaardige rol geplaatst. Als het het initiatief nam om een commissie van arbeiders te formeren om de problemen te bespreken, dan kon het gebeuren dat de betrokken arbeiders weigerden daarin hun vertrouwen uit te spreken. Maar als zij dan een eigen commissie bijeen kozen, dan was een van de eerste dingen om naar het NVV-kantoor te gaan.

CPN-pamflet (1941) Plaats de tegen de wil van de arbeiders in het NVV gezette Woudenberg voor de consequentie van zijn demagogie en eist, dat het NVV datgene doet wat zij als arbeidersorganisatie moet doen: Strijden tegen alle autoriteiten voor uw levensbestaan.”

Zoals de andere vakcentrales niet zelden via Vermeulen probeerden iets van Woudenberg gedaan te krijgen.

Binnen de confessionele vakorganisaties is 25 juli 1941 een datum die zij niet zo snel zouden vergeten. Hun organisaties worden dan ook onder leiding van Woudenberg geplaatst. Velen treden dan uit. Woudenberg probeert ze met steun van NVV-ers terug te winnen. Hoewel het succes minimaal is, heeft deze episode later veel kwaad bloed gezet. En de persoonlijke verhoudingen tussen individuele bestuurders van het NVV enerzijds en de andere vakcentrales anderzijds behoorlijk op scherp gezet. Vooral vanwege de intimiderende en overijverige wijze waarop sommige NVV-ers te werk gingen. Zo heeft Marinus Ruppert tot het eind van zijn leven een diepe wrok gekoesterd tegen Ad Vermeulen, die hem tot een fusie van de landarbeidersbonden wilde aanzetten. Hij heeft daarbij later van zijn hart geen moordkuil gemaakt.

Niet alle NVV-bestuurders waren zo. De metaalarbeidersbond en de bouwarbeidersbond hebben zich correct gedragen in deze fase. Iets anders lag het in Limburg, onder de mijnwerkers. Waar het met enkele regionale verschillen zo was dat de NVV-bond het grootst was, was dat onder de mijnwerkers niet het geval. Waar elders confessionele vakbondsbestuurders de arrogantie van NVV-ers moesten ervaren, moest hier de NVV-bond onder het rooms-katholieke juk door. Nu was het moment van terugbetaling aangebroken.

“Nu is weder een mogelijkheid tot het bereiken van het Socialisme geopend”.

Veel vruchten heeft dit ijveren overigens niet opgeleverd.

De rapporten van de Ereraad, die direct na de bevrijding door het NVV is ingesteld, leren dat er meer vormen van overijverigheid zijn geweest. Bestuurders die naar eigen inzichten rapporten naar hoger hand gingen uitbrengen over de stand van zaken in hun regio en hun sector, zonder te beseffen dat dergelijke rapportages voor sommigen in die rapporten genoemde kwalijke gevolgen konden hebben.

Tussen dergelijke uitwassen door werd binnen NVV-kring onderling steeds duidelijker gesproken over het moment van stoppen. Een discussie waaraan ook de ontslagen en ondergedoken bestuurders deelnamen. Een oproep van Kupers in januari 1941, passend in het ijveren van het latere PvdA-kamerlid Scheps in Twente en van SDAP-voorzitter Vorrink, heeft geen gevolg. Pas begin 1942 worden daar drie criteria voor genoemd. De oprichting van een Nederlands Arbeids Front, de eis om een loyaliteitsverklaring en de confiscatie van bezittingen. Op 1 mei 1942 was het zover. De grens was met de oprichting van het NAF bereikt. De bestuurders legden hun functies neer. De bonden liepen leeg. Al bleven er zo’n 100.000 in het NAF over.

Een vakbeweging als het NVV wordt gevormd door leiders en door leden. Van de leiders is meer bekend dan van de leden en de kaderleden. Veel leiders hadden in de oorlog veelvuldig contact met elkaar. Onder de dekmantel van tal van bedrijfstakorganen, konden zij naar omstandigheden makkelijk reizen. De ‘ingroei’ in de samenleving bleek onder deze moeilijke omstandigheden zo zijn voordelen te hebben. Voor de buitendienstcontroleurs van de bedrijfsvereniging, voor de voorlichtingsfunctionarissen van de regionale vertrouwensinstanties van bedrijfsraden, waaraan de uitvoering van de ontslagverordening was opgedragen. De al in de eerste maanden van de bezetting ontslagen Kupers is aanvankelijk controleur van de naleving van de cao in het bakkersbedrijf. Als daaraan een eind komt wordt hij verkoper van schriftelijke cursussen in de bijenteelt.

Als het Heineken-directeur Dirk Stikker, de grote werkgeversvoorman, duidelijk wordt dat Kupers te weinig mogelijkheden heeft om NVV-bestuurders te ondersteunen die willen stoppen, krijgt hij als de caféhouder H. Elman onbeperkt krediet. Het zo gevormde Kupers-fonds heeft velen door een moeilijke tijd geholpen. Uit dat fonds is later ook het verzetsblad Paraat, dat zich richtte op voormalige SDAP-ers, mogelijk gemaakt.
Maar hoe verging het de leden en de kaderleden van de bond? Van de Rotterdamse steenhouwer Arie Dijksman en van de Twentse timmerman Jan Veldhuis weet ik toevallig dat ze verzetsactiviteiten hebben verricht. Er moeten er onnoemelijk veel meer zijn geweest. Er zijn bovendien stakingen geweest, in ieder oorlogsjaar. Van de Februaristaking is bekend dat hij door de illegale CPN is georganiseerd. NVV-bestuurders hebben er geen bemoeienis mee gehad, hoewel er enkele enige tijd voor gevangen zijn gezet. Maar hoe zit het met de andere stakingen? Na de oorlogsdagen hebben er zich volgens de database van Sjaak van der Velden 5 stakingen voor gedaan in 1940. Waaronder die onder de eerdergenoemde arbeiders in de werkverschaffing. In 1941 3 naast de Februaristaking. In 1942 zijn er 5. In 1943 zijn er veel, met name in april-mei, vanwege de aankondiging dat alle militairen terug moesten in krijgsgevangenschap. En in 1944 is er de door de regering in ballingschap op zondag 17 september afgekondigde Spoorwegstaking. De officiële geschiedschrijving van de vakbeweging laat ons hier verder in de steek. Het lijkt me een uitdaging om eens uit zoeken in welke mate individuele vakbondsleden en het vakbondsnetwerk hierbij een rol hebben vervuld. We kennen de stakingen, we kennen de intimidatie van de kant van de bezetter, in een beperkt aantal gevallen kennen we de slachtoffers daarvan. Maar van de organisatie van de staking weten we haast niks. Terwijl het toch uitgesloten moet worden geacht dat die stakingen spontaan tot stand zijn gekomen. Het zou mooi zijn als de website die straks door de machtigste vrouw van dit land wordt gelanceerd, mensen aanmoedigt hun herinneringen hieraan, hun documenten hierover aan te bieden.

Tot slot enkele persoonlijke opmerkingen. Allereerst een excuus. Waarschijnlijk heb ik tal van namen en situaties bij u al bekend verondersteld. Terwijl ik niet de begaande paden nog eens heb proberen over te doen. Ook heb ik geen recht gedaan aan de ondergrondse activiteiten van mensen als Kupers, waaruit de Raad van Vakcentrales en de Stichting van de Arbeid zijn voortgevloeid. Instituties die de arbeidsverhoudingen na de Tweede Wereldoorlog hebben bepaald. De inspanningen van het NVV om met zich zelf in het reine te komen door de instelling van de Ereraad heb ik slechts aangestipt. En bovenal ben ik voorbij gegaan aan het leed van de omgekomen Joodse vakbondsleden en –bestuurders en degenen die door verzetsactiviteiten zijn omgekomen.

Ik heb getracht een begin te maken met een verklaring waarom het NVV gebutst uit de oorlog is gekomen. Maar het laatste woord is daar nog lang niet over gezegd. Omdat er nog zo verschrikkelijk veel niet bekend is. Volgend jaar zijn we een AOW-leeftijd van de bevrijding verwijderd. Het zou goed zijn als de wijsheid die bij deze ouderdom hoort, ieder de gelegenheid en openheid geeft om meer te weten te komen over de dilemma’s waar de verantwoordelijken van toen voor zijn geplaatst. En hopelijk biedt het project Vakbeweging in de Oorlog ons daardoor straks meer materiaal om tot een voldragen oordeel te komen over de keuzes die destijds zijn gemaakt.

Het kwam heel lang niet gelegen om dieper te graven dan is gebeurd. Wederopbouw, koude oorlog, de verhoudingen die weer waren hersteld, de vorming van de FNV, er was altijd wel iets om geen oud zeer op te rakelen. Als nu de gelegenheid niet te baat wordt genomen, wordt het straks haast onmogelijk tot een beter inzicht te komen. En dat zou jammer zijn. Want de vakbeweging verkeerde niet alleen in de Tweede Wereldoorlog in een spagaat. Het zit er elke dag in, hier en overal.