|
|
|
7. Berechting
Hier leest men 's lants plackaeit, of oude en nieuwe keuren,
Of vonnissen, wanneer de jongste dag het treuren
Des sterfdaghs inneluit, en 't spiegelent schavot
Den scherreprechter daeght, die 't hooft van 't lichaam
knot,
De keel de lucht verbiedt, en streept taeyë roeden
De ruggen, op 't geschrey, en brandmerckt ze, onder 't
bloeden,
Met 's Heeren wapenkruis.
Vondel, 1665
"Er komen hier geen consideratiën van oogluiking of verschansing te pas" (ARA
SS-7 juni 1823 nr 117) Het lijkt wel of de overheid haar getreuzel met het
onderdrukken van het oproer goed wil maken door de gestrengheid waarmee de
justitie de zaak aanpakt. Blanken, de Mey van Streefkerk, Minister van Justitie
van Maanen, van alle kanten wordt gevraagd de schuldigen ten voorbeelde van
anderen streng te straffen. De justitie is beter georganiseerd dan de politie.
Vrijwel gelijk met het leger arriveert de vrederechter van Beverwijk, A. Bolten,
die de doden laat weghalen, instructies uitdeelt en twee mannen en een vrouw
gevankelijk naar Alkmaar laat vervoeren. Op verzoek van de Officier van
Justitie, Piet Theunisse, wordt de volgende dagen in alle keten aan beide zijden
van het kanaal gezocht naar de buit van de plunderaars. De procureur-generaal
van het Hooggerechtshof, A W. Philipse, instrueert de prokureur-krimineel mr. P.
W. Provo Kluit. Deze laat het feitelijke onderzoek over aan de Rechter van
Instruktie te Alkmaar, mr. A.A. van der Ley, onder wiens leiding een lange serie
verhoren begint. De eerste aanwijzing is al genoeg voor een arrestatie. Op 29
mei kan de Officier van Justitie de gouverneur al mededelen dat "alreeds
twaalf pligtigen, en zoo wij verneemen de belhamers" zijn gevat. (PANH nr
3650)
Aanvankelijk stuit de Justitie nog op een hecht front van zwijgzaamheid,
vergeetachtigheid en onderlinge solidariteit. Deze houding van het werkvolk
wordt nog bevorderd door de vijandigheid waarmee de getuigen bij hun terugkeer
worden ontvangen: "Daar zijn de verraders die in het Spinhuis tegen onze
Cameraden verklaard hebben! " (PANH nr 365 ww) De meeste poldergasten
vertellen dat ze sliepen, aan het vissen waren of toevallig op 'kuiertocht'. De
enkelingen die meedelen iets meer bij de zaak betrokken te zijn geweest laten
zich voorstaan op hun goedertierenheid. De een heeft Huyskens op diens verzoek
de laarzen uitgetrokken, de ander heeft water voor hem gehaald, weer een ander
heeft des aannemers spullen in veiligheid gebracht, er zijn branden geblust en
Kees Duyn heeft zijn baas wat rechter gelegd in bed. Hoe Huyskens onder dit
onthaal toch de geest heeft kunnen geven blijft een raadsel. Ook bij Van Asperen
en Hegeraad wordt de justitie vooreerst niet veel wijzer. De uitspraak van Van
Asperen dat hij de daders niet bij naam kan noemen maar ze wel zou kunnen
herkennen wordt opgevat als een belediging. De kennelijke tegenzin van de
ingenieur is "te wijten aan de bekende onwil van de heeren van Waterstaat die
al meer en meer ten nadele van de Justitie hier en daar doorstraalde, daar die
heeren om welk bij-oogmerk dan ook altijd min of meer dat werkvolk schijnen te
begunstigen, 0f tenminste dat soort van zaken, smooren." (ARA 55 7
juni 1823 nr 117) Waarschijnlijk stellen de bazen, die vaker onder hun
werklieden dan in het gerechtshof verkeren meer prijs op een naar omstandigheden
redelijke verhouding met hun werkvolk dan op een innige samenwerking met de
justitie. Toch komt er klaarheid. Piet Theunisse stelt de rechter van Instruktie
op de hoogte van de verhalen die Hegeraad aan zijn vrouw en dochter heeft
verteld. Het is Jan Tieleman van Dungen geweest die Huyskens de eerste klap met
de enorme paal heeft gegeven. Bij zijn bijzit in Vianen gearresteerd en aan
Hegeraad en Van Asperen getoond blijft de herkenning niet uit. Tieleman heeft
meer gedaan dan alleen branden blussen. Hij wordt voor de hoofddader aangezien.
Aan deze snelle conclusie hebben de eerdere veroordelingen van deze 22-jarige
polderjongen belangrijk bijgedragen. Kort na zijn arrestatie komt Tieleman's
strafblad boven tafel. In 1816 heeft hij een voornaam aandeel gehad in een
massale vechtpartij tussen schutterij en ingezetenen op het exercitieterrein
buiten zijn toenmalige woonplaats Gorkum. Tieleman oefende toen het eerzaam
beroep van wagenmaker uit. Bij de vechtpartij op het exercitieterrein werd hem
in de hitte van de strijd een vinger afgehakt. Een jaar eerder heeft hij samen
met twee kompanen een joodse koopman mishandeld. Aangezien zijn leeftijd, hij is
dan net zestien, als verzachtende omstandigheid in aanmerking wordt genomen komt
hij er met een maand correctionele gevangenis af. In 1819 komt hij niet op voor
de militaire dienst. Als enig zoon meent hij terecht aanspraak op vrijstelling
van dienst te kunnen maken. Maar zijn wegblijven bij de aanmelding voor de
loting betekent toch een straf van tien gulden of acht dagen hechtenis en een
derde markering op zijn kerfstok. In 1821 wordt hij bij gebrek aan bewijs
vrijgesproken van medeplichtigheid aan diefstal uit een kraam te Gorkum.
Tenslotte heeft hij, enkele dagen voor het lavei, in Alkmaar wat al te driftig
huisgehouden in het café van Dirk van Zuylen, waarvoor hij zich op het moment
van arrestatie nog zal moeten verantwoorden. Al blijft Van Dungen tot het einde
toe alles ontkennen, bij zo’n straflijst kent de justitie geen aarzeling (ARA SS
7 juni 1823 nr 117) Dan komt de bekentenis van Jan Herman Laakman. Dronkenschap
is het enige excuus voor de klap die hij Huyskens heeft gegeven. Hoe zijn mes
onder het bloed komt weet hij niet. De gemeenteontvanger van Akersloot weet het
wel. Laakman lapt ook Pieter Buttenaar en Joseph Jaffard erbij. Pieter Buttenaar
weet het geweer waarmee hij op 27 mei werd aangetroffen niet naar genoegen
te verklaren. De batisten doeken en het sloop gemerkt GH die bij zijn visitatie
onder zijn hoed vandaan komen heeft hij naar eigen zeggen ergens op de grond
gevonden. Een verklaring die aan kracht verliest als hij ook beweert Tieleman
niet te kennen. Tieleman is zijn schoonzoon, al is diens vrouw er niet meer om
dat aan te kunnen tonen: zij is een jaar eerder toen Tieleman als dijkwerker in
't Koegras en bij Schoorl aan de arbeid was in 't kraambed overleden.
Veel meer zou de justitie niet te weten zijn gekomen als ook de vrouwen niet
waren verhoord. Grietje Schaap, de vijfentwintigjarige dienstmeid van Huyskens,
verhaalt hoe Pietje Baaij, alias Joseph Jaffard, alias de Tobbert, haar na de
moord op haar baas heeft gedwongen met hem het bierglas te heffen in een
zoetelkeet en hoe hij daar over zijn daden heeft gepocht. De zoetelbaas Josef
Smit verraadt hoe Pietje Baay hem de huur voor zijn slaapplaats met het gouden
horloge van Huyskens heeft betaald nadat hij hem op zijn vlucht was nagelopen om
de huur alsnog te innen. Zo groeit de lijst van verdachten. Duiden de
polderwerkers elkaar meermalen aan als Vlamingen en 't meest als Brabanders,
onder de twintig arrestanten waarvoor Philipse in juli een akte van
beschuldiging onder tekent zijn drie Belgen en vier à vijf Duitsers. Allen
worden beschuldigd "van te hebben begaan moedwillige doodslag met
voorbedachten rade, en alzoo moord. opgevolgd door diefstal alsmeede door
plundering en vernieling van roerenden eigendommen, daartoe tot een gewapenden
bende verenigd, met openbaar geweld ten uitvoer gebragt, gelijk ook van
moedwillig in brand te hebben gestoken brandbare stoffen. welke geplaats waren
op eene wijze, om het vuur aan een gebouw medetedelen." (PANH NRA nr
1421)
De aanklacht richt zich tot het volgende gezelschap:
- Tieleman van Dungen, 22, geb. te Gorkum, wonende te Alkmaar,
dijkwerker;
- Cornelis Duyn, 23, geb. te Velzen, zonder vaste woonplaats,
dijkwerker;
- Pieter Buttenaar, 46, geb. te Brugge, wonende te Amsterdam,
dijkwerker;
- Jacobus Josephus Jaffard, alias Pietje Baay, alias Tobber, 29, geb.
en wonende te Ostende, dijkwerker;
- Jan Herman Laakman, 29, geb. te Ritzenbergen bij Bremen, zonder
vaste woonplaats, dijkwerker;
- Hendrik Kempe, 29, geb. te Bierendelf boven Osnabrück, zonder vaste
woonplaats, dijkwerker;
- Adrianus de Boom, 32, geb. en wonende te Haarlem, dijkwerker;
- Adrianus Aarts, 24, geb. te Zandvliet bij Antwerpen, zonder vaste
woonplaats, dijkwerker;
- Tijmen Kraijenhof, 24, geb. en wonende te Harderwijk, dijkwerker;
- Jacobus Biesheuvel. 46, geb. te Werkendam, zonder vaste woonplaats,
dijkwerker;
- Hendrik Pauwli, alias Barbier, 37, geb. te Amsterdam, laatst
woonachtig te Boekel, thans voortvluchtig;
- Barend Kempes, 42, geb. te Hannover, zonder vaste woonplaats,
putbaas;
- Hermanus Schoofs, 25, geb. in de provincie Luik, zonder vaste
woonplaats, dijkwerker;
- Dielis van den Heuvel, 38, geb. te Strijp bij Eindhoven, zonder
vaste woonplaats, dijkwerker;
- Anthonie Smolders, 23, geb. en wonende te Antwerpen, dijkwerker;
- Barbara van der Meer, huisvrouw van Gerrit van Bemmelen, 21,
zandvaarster, geb. te St. Maarten, laatst woonachtig te Schagen;
- Gemit van Bemmelen, 24, geb. te Aarlanderveen, laatst woonachtig te
Schagen, zandvaarder;
- Johann George Fredrik Bleibtreu, 41, geb. te Goch, woonachtig te
Alkmaar, baardscheerder, bijgenaamd de Kromme Barbier;
- Johannes Knoef, 26, alias Jan de Wilde, geb. te Weerden, zonder
vaste woonplaats, dijkwerker.
Eén van de verdachten, Hendrik Pauwli, is voortvluchtig. Hij meldt zich in
augustus bij de politie, wanneer alle vermeende belhamers naar Amsterdam zijn
vervoerd.
De zaak dient 1 december 1823 voor het Hof van Assises in Amsterdam onder
voorzitterschap van jhr. van Herzeele. Tijdens alle negen zittingen puilen de
publieke tribunes van de belangstellenden. (Alkmaarsche Courant, 22 dec. 1823 nr
52) De verdachten blijven bij hun eerdere verklaringen, evenals de
kroongetuigen Van Asperen en Grietje Schaap. Hegeraad meldt zich ziek. De
getuigenis van de neef van Huyskens. die alleen zèlf beweert op het werk
aanwezig te zijn geweest, kan niet als voldoende bewijs worden geaccepteerd.
Veertien van de twintig beklaagden worden wegens gebrek aan bewijs
vrijgesproken. De namen van een aantal van hen prijken even later weer op de
lijst van werklieden op het negende en tiende perceel van het Groot
Noordhollandskanaal. Zes verdachten vergaat het minder goed. Allen vragen
cassatie aan. Zonder succes. De straf blijft gehandhaafd. De omvang ervan blijkt
uit een brief van Piet Theunisse aan Van Tets van Goudriaan dd 6 maart 1824:
"lk hebbe de Eer aan Uwe Excellentie te Communiceeren, dat op gisteren den
5-e dezes tot Boekel zes gecondemneerdens, ter oorzaake van den aldaar op den
27-e Mey plaats gehad hebbende oproer, en gevolgden Moord van den Aannemer G
Huyskens zijn worden geexecuteerd. Namentlijk Tieleman van Dungen, Cornelis
Duyn, Jan Harmen Laakman, alle drie gegeeseld, en gebrandmerkt met de Strop om
den hals, Jacobus Joseph Jaffaert gegeeseld, Pieter Bultenaar, Johan George
Fredrik Bleibtreu bij de te pronkstelling op het Schavot gedurende een half uur.
De eerste bovendien gecondemneerd tot een Confinement van 12 jaren, de tweede
van 10 jaren, de derde van zes jaren, de vierde van vijf jaren en de beide
laatsten meede 6 jaren, en dat alles in de beste order afgelopen is." (PANH
nr 420)
In de akte van beschuldiging noch tijdens de rechtszaak komt iets van het
loongeschil naar voren. Verre van in te gaan op de heersende
arbeidsverhoudingen heeft het hof de poldergasten als gewone toevallige
misdadigers gestraft.
|
|
|