"Wil men echter de grote gebeurtenissen
van de 16e eeuw op waarlijk wetenschappelijke wijze
waarderen. dan dient men zeer nauwkeurig het volk te
leren kennen, dat daarvan gelijktijdig de medespeler
en de getuige was;..."
Henri
Pirenne,
1905
In de verscheidenheid van terreinen waarop het zich begeeft kan het
voor u liggende werkstuk met recht een politicologische studie worden
genoemd. Voor een enigszins adequate beschrijving, laat staan analyse, van
de aanleg van het Groot Noordhollandskanaal is het onvoldoende slechts te
verwijlen bij de motoriek die Willem I de dan 'slapende' Nederlanden heeft
trachten mee te geven, noch bij de singuliere bekwaamheid van Jan Blanken
Jansz., die het kanaal ontwierp. Bij weinig gebeurtenissen is het volk
zozeer medespeler geweest. Dit werkstuk is daarom in hoofdzaak gewijd aan
hen die voor de aanleg van wat ooit 'de parel van Noord-Holland' is
genoemd miljoenen tonnen zand, klei en modder hebben geplaatst. En dan nog
onder omstandigheden die niet alleen van god gegeven zijn. De aandacht
moet zich daarom eveneens richten op de economische en maatschappelijke
structuur en haar trap van ontwikkeling die tijdens het graven van het
kanaal bestaat en in beweging is.
De lezer kan zich afvragen waarom dan, zelfs als het werkvolk het
voornaamste doelwit is, de staking die plaats vond als ingang is
genomen voor beschrijving en analyse; veel zal het werk toen niet zijn
opgeschoten. De reden is eenvoudig. Alleen in de turbulentie van een
misschien te verwachten maar toch de orde hevig verstorende gebeurtenis
stuift het stof op waarin zich de gegevens bevinden of zich de attitudes
en tendensen laten vangen, die anders, als voor die tijd de gewoonste zaak
van de wereld en het optekenen niet waard, verloren zouden zijn gegaan en
zonder welke wij de aanleg van het kanaal niet naar behoren hadden kunnen
beschrijven. Alleen als de geschiedschrijver het licht op zulk een
stofwolk laat vallen vertoont zich het spectrum met alle kleuren en
aspecten waarin het werkelijke leven en het tijdsbeeld kunnen worden
onderscheiden. Zonder onderzoek naar de staking was nooit duidelijk
geworden hoezeer de centrale overheid betrokken was bij de
arbeidsomstandigheden van het werkvolk waar we over te spreken komen. Het
zou de vraag gebleven zijn in hoeverre de poldergasten die hun brood
vonden aan het kanaal een apart slag mensen waren ten opzichte van
anderen. Buiten de staking zou alleen de begroting van het kanaal ons
hebben bereikt. Een begroting, waarin de daarin opgegeven lonen voor
werklieden niet met die, welke in de praktijk aan het werkvolk werden
toegedacht, in overeenstemming zijn. ln feite is er behalve bij turbulente
gebeurtenissen van het werkvolk nauwelijks bericht.
Tijdens het onderzoek en de totstandkoming van het daarop volgende
werkstuk zijn ons twee doelstellingen voor ogen gebleven. De eerste is het
naar voren halen van de leefgewoonten en arbeidsverhoudingen onder
een vergeten groep. Vergeten, toen in de praktijk en nu in de
geschiedschrijving. De tweede is het geweest na te gaan of 'spontane
stakingen' zoals wij er een beschrijven, licht kunnen werpen op het
ontstaan van de Nederlandse arbeidersbeweging later in de negentiende
eeuw. En in hoeverre met behulp van meerdere kennis van zulk een staking
de theorievorming op dat terrein kan worden verrijkt. Een case study is
daarvoor natuurlijk niet voldoende. Het hier aangeboden materiaal is
echter gelukkig een onderdeel van een serie studies die op stapel
staat.
Tot slot een enkele opmerking. Mocht het de lezer toeschijnen dat de
beschrijving van de feitelijke gebeurtenissen mogelijk wat is aangedikt,
de rijkdom aan gegevens heeft het mogelijk gemaakt onze fantasie tot de
zinsbouw te beperken. We zijn dan ook dank verschuldigd aan de
medewerkers van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, het
Rijksarchief in de provincie Noord-Holland, het gemeentelijk archief te
Alkmaar en aan Alex Geelhoed, van wiens nijver wroetwerk we mede hebben
kunnen profiteren.
Het Bildt, 11 januari 1975 |