Een jaar later komt nog een oneffenheid aan de oppervlakte. Het lavei is dan
wel onderdrukt maar wie moet de kosten van die beteugeling betalen? De
militairen hebben zich bij gebrek aan inkwartieringsmogelijkheden te goed gedaan
aan de broodjes, koffie en het alcoholisch nat van de zoetelbaas Bernardus
Zethoven. Nering is nering. Zethoven, wiens alcoholisch vocht het voornaamste
wapen der onruststokers is geweest heeft ook hun onderdrukkers van harte
voorzien. De rekening bedraagt f 544,22 1/2.
Lourens Veer heeft de zoetelbaas f 275.- voorgeschoten met de beloften van de
aannemers Pronk en Hegeraad in het achterhoofd dat dezen later de rekening
zullen voldoen. Hij overlijdt echter voordat de zaak is afgehandeld. De
aannemers komen hun beloften niet na. Een potsierlijke vertoning begint.
Ineens is niemand thuis als de erven Veer en Zethoven bij de nieuwe schout op
betaling aandringen. Deze vraagt de gouverneur het bedrag ten laste van de post
onvoorzien van de rijksbegroting te brengen. De gouverneur stuurt de rekening
terug: de commandant van het garnizoen te Alkmaar moet het maar uitzoeken. Even
later belandt de nota op het bureau van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Vandaar krijgt de Commissaris-generaal van Oorlog hem gepresenteerd. Deze vraagt
om een nadere specificatie en bewijsstukken. Op 6 juli is er een conferentie te
Alkmaar over de eetlust der kurassiers. De gouverneur belooft daar zozeer zijn
best te doen dat het gemeentebestuur van Akersloot voorschot en resterend bedrag
alvast uitbetaalt. Het loopt er in. Het Departement van Oorlog meldt dat de
distributie aan de militairen niet "op eene geregelde en op de reglementen
gegronde wijze beeft plaats gehad" (PANH nr. 431) Het detachement moest
beschouwd worden als een militaire wacht die om de 24 uur wordt afgelost. Al hun
voeding konden ze dus uit de Alkmaarse kazerne krijgen en alles wat het
detachement te Boekel is verstrekt was ongevraagd. Het departement is daarom
niet van zins voor enigerlei kosten op te draaien. Het gemeentebestuur van
Akersloot dat uit zedelijke en bezuinigingsoverwegingen op oudjaar 1823 de in de
buurt overwinterende kanaalwerkers het land in heeft laten jagen, heeft
tenminste een rekening gepresenteerd gekregen