Met de komst van de militairen is de rust meteen teruggekeerd en verzekerd.
Natuurlijk: veel 'belhamers' zijn op de vlucht voor de justitie, zoals weldra
uit klachten van boeren in de omgeving blijkt. Voor de achtergebleven
poldergasten vormt het legertje van 70 kurassiers een te grote overmacht. 's
Avonds om half tien, als de branden grotendeels zijn geblust kan het detachement
terugkeren naar Alkmaar. Met medeneming van de ijzeren geldkist van Huyskens
waarin naar verluidt meer dan twintigduizend gulden op de gelukkige plunderaar
lag te wachten. De sleutel is echter onvindbaar gebleven. Twintig kurassiers
blijven achter in Boekel voor eventualiteiten.
Het herstellen van de rust is niet het grootste probleem. Veel meer worden de
autoriteiten gekweld door de vragen hoe zo'n lavei heeft kunnen gebeuren en hoe
zulks in de toekomst kan worden vermeden. Weer wordt het lavei niet naar zijn
oorzaak geanalyseerd maar wordt doeltreffender preventie en beteugeling gezocht.
De hele zomer blijft een aantal kurassiers in Alkmaar gestationeerd.
Infanteristen zullen onophoudelijk langs de werken patrouilleren. Op verzoek van
Blanken neemt de kavalerie 's zaterdags, betaaldag, strategische posities in.
Men heeft lering getrokken uit het feit dat Lourens Veer geen gehoor heeft
gevonden bij de commandant van het garnizoen te Alkmaar.
De provinciaal Commandant doet na overleg met de gouverneur een rondschrijven
uitgaan naar alle garnizoenen met de mededeling dat op het eerste verzoek van
officieren van justitie maar ook, en dat is nieuw, op aanvragen van schouten,
als hoofden van politie, militaire assistentie moet worden verleend. Blanken
maakt deze maatregel bekend en verzoekt al zijn opzichters hem onmiddellijk op
de hoogte te stellen als er zich weer ongeregeldheden voordoen. Op die manier
kan hij ook voldoen aan het verzoek van minister van Justitie Van Maanen, hem op
last van Willem I gedaan, voortaan maandelijks inlichtingen over het werkvolk
naar het departement op te sturen.
De staking op het negende en tiende perceel verloopt intussen snel. In de
nacht van dinsdag op woensdag wordt nog een poging gedaan een dam door te steken
maar een patrouille vindt alles weer rustig. Blanken heeft onmiddellijk stappen
ondernomen om de werklui de eerstvolgende zaterdag zelf naar genoegen te
betalen. De borgen van Huyskens, Simon Pronk en Johannes Hegeraad, nemen de zaak
een week later over. Ter vermijding van verdere onlusten tot geregelde betaling
gemaand weten zij de ijzeren geldkist van Huyskens uit de handen van de justitie
te peuteren. Weldra is het loon van de poldergasten gelijk aan dat van hun
vakbroeders die op andere percelen werkzaam zijn.
Een week later breekt - toeval of opzet? - toch een dam door. De putten lopen
vol en er is vooralsnog weinig werk mogelijk: de meeste poldergasten vertrekken
en worden pas weken later door anderen vervangen. Op deze ontwikkeling past de
mededeling die Minister de Mey van Streefkerk op 2 juli uit Brussel ontvangt:
Willem I acht een verdere vermeerdering van maatregelen tot handhaving van de
rust langs het kanaal niet nodig. De koning wil eerst horen wat de
commissaris-generaal van Oorlog er van vindt en bovendien houdt ook de
gouverneur van Noord Holland de al eerder genomen stappen voor voldoende.
Op 3 november van hetzelfde jaar wordt het extra detachement kurassiers uit
Alkmaar teruggetrokken, zowel omdat het werk voor dat seizoen ten einde loopt en
het getal der werklieden snel afneemt, als omdat "de gesteldheid der
kleiwegen in het regenseizoen niet wel toelaat van Cavallerie gebruik te
maken" (PANH nr. 396).
Waar de oorzaak niet wordt weggenomen blijven de gevolgen. De doeltreffender
preventie kan de herhaling van althans het begin van onlusten en stakingen in de
zomer na het lavei en gedurende de verdere aanleg van het kanaal niet
verhinderen. Wel maakt de toegenomen militaire macht het de autoriteiten
mogelijk in hun standpunten en handelwijze ten opzichte van het werkvolk te
volharden.
Als op 25 juni al weer nieuwe ongeregeldheden worden gemeld op de percelen
van de Beemsterringsloot (van wijlen de aannemer Huyskens), waar onderbazen
worden bedreigd en mishandeld, en uit Graftdijk op de percelen van de aannemer
G. Verschuur laat Blanken in zijn teleurstelling over deze disorde niets blijken
van enig nieuw inzicht. Sprekend uit een ervaring van meer dan 50 jaar is hij
ervan overtuigd dat een dadelijk op de plaats werkend gezag nodig is om de rust
te handhaven. Immers: "Het zijn geen gewone burgers, het is een geheel
bijzondere troep van menschen, die meerendeels gediend hebben, en eene
dienovereenkomstige behandeling vorderen, om ze zeer gemakkelijk in rust te
houden en zoo nuttig te doen zijn, als zij inderdaad voor dit land, dat door
dijken en zware waterwerken te begunstigen en te behouden is, onmisbaar en
noodzakelijk geacht moeten worden". (PANH nr. 365 ii) Voor het ogenblik zijn
vijf kurassiers voldoende.
De staking die op 17 augustus 1823 - weer op de percelen 9 en 10 van wijlen
Huyskens - plaats vindt, geeft de overheid weer reden te over het kwaad te
zoeken in de aard der mensen. Daar de kurassiers van Alkmaar toevallig
'wandelrijden' wordt de infanterie er op af gestuurd. Om half elf in de morgen
komt het detachement te Boekel aan waar het kan constateren dat het volk dronken
is, maar dat er geen 'feitelijkheden' dreigen. Tegen een uur rapporteert
ingenieur Radonghijben dat de staking er op neer komt dat circa 150 man,
merendeels beschonken, de andere werklieden het werken trachten te beletten,
maar verder geen kwaad in de zin hebben. De polderwerkers Gerrit Offermans en
Henk Wilherm worden opgepakt wegens het bezigen van 'onrustende uitdrukkingen'.
Piet Theunisse schrijft de gouverneur: "..Bij deze gelegenheid kan ik niet
nalaten Uwe Excellentie onder het oog te brengen dat de oorzaak van deze
dagelijkse ongeregeldheden niet alleen bestaat in de geringe loon welke de
arbeiders verdienen, daar doch de onbeschonkenen volgens Informatie zeer te
vreden scheenen te zijn, maar bijzonder en voornamelijk. Dat men zondags in de
keeten laat Speelen en Dansen, Dobbelen, Horlogien en andere goederen verlooten,
waardoor de Poldergasten bet geld welke zij Zaturdags ontvangen hebben verliezen
en verdobbelen en zich vervolgens aan het buitensporig gebruik van drank
overgeven, hetgeene ik als de ware oorzaak van die ongeregeldheden
beschouwe". (PANH nr. 385)
Waarom het volk, de volgende dag nuchter, het werk vooreerst nog niet wil
hervatten kan de Officier van Justitie op deze wijze echter niet verklaren.
Alweer wijst Lourens Veer als enig op andere oorzaken buiten de drank: "Ik
heb de Eer UHEGestr. te berigten dat de onlusten onder bet werkvolk aan het
kanaal alhier wel zijn beteugeld en de rust is bewaard, doch dat het volk nog
niet genegen is den Arbeid te hervatten. Ik kan niet ontveinzen dat ik van
gevoelen ben dat ook den Aannemer of de geene welke met de Werkzaamheden alhier
is belast niet geheel van Schuld is vrij te Spreken en het noodzakelijk zoude
zijn die Heeren daar eens over te doen onderhouden daar het toch aan deze
Gemeente en alle anderen waar zulks plaats vindt veele onaangenaamheden en
onrust veroorzaakt". (PANH nr. 386) Nadere uitleg zal hij de gouverneur - en
ook de lezer - niet meer kunnen geven: een week later staat zijn
overlijdensbericht in de Alkmaarse Courant. De schout is 57 jaar geworden. (Alk.
Courant 1 sept. 1823 nr.36)
Het blijft daarom bij een opdracht van de gouverneur, even later zelfs van
Willem I, om via de plaatselijke politieverordeningen het dobbelen en verloten
op kermissen en andere dan kermisdagen te verbieden. Later in het jaar blijkt
dat ook de houding van de ingezetenen van Akersloot nogal dubbelzinnig is ten
opzichte van de poldergasten.
In een brief aan de gouverneur schrijft het gemeentebestuur in december dat
er op de percelen van Huyskens nog bijna 300 werklieden en talrijke vrouwen en
kinderen wonen terwijl er nog maar werk is voor 200 man. Als de specie op het
talud aan beide kanten van het kanaal wat gladgestreken is kunnen de dammen
worden afgebroken en kan het werk worden beëindigd met het dempen van het
hulpkanaal. Er is dus nog maar voor weinig handen werk. Het gemeentebestuur
toont zich beklemd door het grote getal der overtollige werklieden die bij
gebrek aan een eigen vaste woonplaats elders in de keten zijn blijven hangen.
Zij bezorgen de ingezetenen meer overlast dan deze kunnen of willen verdragen.
Waarop het bestuur een lange litanie laat volgen over vagebonden die liever hout
en schapen stelen en de inwoners van de gemeente onder bedreiging spek en brood
afbedelen dan werken. Vanwege de achteruitgang van de graanprijzen is de
gemeente naar eigen zeggen niet bij machte de militaire hulp en derzelver
inkwartiering te bekostigen die nodig is om de goederen van de in- en
opgezetenen te beschermen. Het gemeentebestuur vraagt de gouverneur daarom de
aannemer Hegeraad, die de werklieden niet meer dan tien turven per man per week
en in het geheel geen water verstrekt, op zijn plichten te wijzen. Wat de
overtollige werklieden betreft richten de gemeentenaren zich tot de gouverneur
met de bede de keten van dat volk af te breken en het de wijde wereld in te
zenden: "Het is ons eindelijk voorgekomen, dat wij U.H.E.G. met den meest
mogelijken aandrang behoorden te verzoeken:
- den aannemer Hegerard te gelasten en aan te schrijven om de werklieden
bij hem in dienst, allen behoorlijk van water en Brandstoffen te voorzien, bet
laatste voornamentlijk tot die hoeveelheid, als U.H.E.G. in billijkbeid zal
vermeenen te moeten bepalen; - Tien Turven toch is naauwelijks toereikende
voor eene dag, veel minder voor eene geheele week
- door den aannemer Hegerard, met adsistentie van de Justitie, die Keeten
te doen wegnemen, waarvan de bewoonders (grootendeels Brabanders) tegenwoordig
niet verkiezen te werken, en welker Keeten alzoo als overbodig kunnen worden
beschouwd, ten einde deze menschen (wij zouden ben, indien ons dit geoorloofd
was met de naam van vagebonden bestempelen) alzoo de Gemeente te doen
ontruimen, en dat aan ons de vrijheid mogt worden gegeven, de Ingezetenen
generaal op de ernstigste wijze te interdiceren de zoodanige buisvesting te
verschaffen -". (PANH nr. 407)
Blanken schrijft de gouverneur daarop dat er van de 234 aanwezige werklieden
slechts 40 geen werk hebben. De keten mochten tegen hoge prijzen door aannemers,
ploegbazen en zoetelaars op het land van de ingezetenen worden neergezet. Om dat
gewin te behouden hebben de ingezetenen zelf het opruimen der keten
tegengehouden, zodat zij in zekere zin zelf verantwoordelijk zijn voor de door
hen ondervonden overlast.
De nieuwe schout wijst bij deze aangelegenheid nog op een andere factor: hij
vraagt zich af waarom het werk zo lang moet voortduren. Andere jaren was het
werkseizoen steeds veel eerder afgelopen en was er van overlast geen sprake. De
problemen rond de aanbesteding der werken blijken dus nog lang na te slepen. ln
ieder geval draait het er op uit dat de godvrezende gemeente Akersloot een deel
van de arbeiders met Kerstmis uit hun huizen verdrijft, welk lot de inwoners van
nog een dertigtal andere keten op oudejaarsdag te beurt zal vallen. Van hen is
verder geen bericht. ln het volgende jaar beginnen de onlusten al vroeg. Ook
langs het kanaal bóven Alkmaar zijn er gedurende de wintermaanden veel
poldergasten die hun maag alleen met gestroopte konijnen gevuld weten te houden.
Speciaal de Koninklijke Domeinen in de omgeving van Callantsoog, de Zijpe en Den
Helder worden meermalen met een nachtelijk bezoek vereerd. Voldoende voor het
provinciaal Kommando om een wachtmeester en zes kurassiers bij pachtboeren in de
buurt onder te brengen. De cavaleristen krijgen "vivres" en "fourrages" van
Rijkswege verstrekt, tegen betaling aan de pachters van 35 cent voor het eerste
en 42 cent voor het laatste. De eerste februari 1824 dreigt er een staking uit
te breken bij Graftdijk. Althans, volgens de autoriteiten. De ene arbeider, die
daar in dronkenschap om loonsverhoging heeft gevraagd onder bedreiging anders de
volgende dag met zijn kameraden terug te komen om de keet in brand te steken,
krijgt visite van acht militairen en twee gerechtsdienaars. De angst bij
aannemers en overheid is groot: zoo is het vorig jaar bij Huyskens ook begonnen.
De aannemers spreken hun dankbaarheid uit voor de zo prompte militaire
assistentie.
Op 12 mei komt de krachtproef. In het Koegras leggen bijna 500 kanaalwerkers
de zaak plat. De hier verantwoordelijke ingenieur, Jan Glimmerveen, weet de hulp
van zestig Cavaleristen te verkrijgen. De rust keert weer maar er wordt nog niet
gewerkt. Alle beschikbare troepen worden daarom in gereedheid gebracht om in te
grijpen en de polderwerkers, zo ze het werk niet willen hervatten, weg te jagen.
De poldergasten houden vol. Waarop 500 van hen door de militairen worden
verdreven. Elf poldergasten maken kennis met het cachot. Vier worden er later
veroordeeld. De overgebleven werklieden zwichten. Langzamerhand en
ongemerkt worden de Cavaleristen teruggetrokken.
Het werk nadert zijn einde. In oktober 1824 maakt een pachter te Jisp nog
misbaar over het feit dat de kanaalwerkers weigeren de tol te betalen voor het
passeren van de weg bij Agterdigtinge. Een vermaning van de gouverneur aan
de betrokken aannemers heeft kennelijk het gewenste effect. Het laatste bericht
over het werkvolk komt eveneens uit Jisp. Uit een brief van de schout van die
gemeente aan de gouverneur blijkt dat zich op 9 februari 1825 60 poldergasten
bij voornoemde schout hebben gemeld met klachten over hun aannemer F.C. van
Spanje. Deze heeft hen op het vierde perceel van het kanaal, bij Buyksloot,
laten werken zonder hen uit te betalen. Ten prooi aan volslagen gebrek verzoeken
de polderwerkers de schout om hulp. De noodlijdende gemeente Jisp kan hen echter
niet helpen. De schout verzoekt de gouverneur daarom zijn invloed aan te wenden
om te zorgen dat deze mensen hun geld krijgen. Van Tets van Goudriaan vraagt
Blanken om commentaar, "daar het in deze ogenblikken vooral van belang is dat
die lieden geregeld betaald worden". (PANH nr. 490) In het antwoord van de
inspecteur-generaal is de houding van de overheid ten opzichte van de
polderjongens samengevat. Hij gaat in het geheel niet op de klacht in. Volgens
Blanken zijn het vast verlopen arbeiders geweest. "Het verstaat zich vanzelf,
dat den Heer Schout, om eenig gevolg aan zijn klagt te geven, zich beter had
behooren te informeren, en de namen van die personen op te tekenen, bevorens de
moeite van antwoord te vragen op zoodanige algemeene klagt". (PANH nr.
490)
Het militair machtsvertoon tijdens het werk aan het Groot Noordhollandskanaal
is voldoende geweest om deze algemene klacht te doen
verstommen.