Beroeps- of bedrijfsgewijze organisatoe
Sterke bedrijfsgewijze samenwerking
Het RK Werkliedenverbond roept in 1938 een commissie in het
leven die het vraagstuk van de beroeps- of bedrijfsgewijze
organisatie moet bestuderen. Een jaar later legt de commissie zijn
rapport op tafel. Twee leden van de commissie houden
vast aan het beginsel van beroepsgewijze opbouw. De
overige leden bepleiten echter een bedrijfsgewijze organisatie.
Voor de bepaling van het bedrijf wordt het product als uitgangspunt
genomen en niet de werkmethode. Binnen de grenzen van een
bedrijfstak - aldus de commissie - vallen ook die
onderdelen van ‘‘bedrijfsheterogene ondernemingen’ die
tot die bedrijfstak gerekend kunnen worden. Zo zou de papierfabriek
van Philips tot het werkterrein gerekend moeten worden
van de fabrieksarbeiders, de meubelmakers van Vroom & Dreesmann
tot het werkterrein van de meubelmakersbond en
huisdrukkerijen tot het werkterrein van de
grafische bond.
In het rapport van de commissie worden nog meer voorstellen gedaan.
Aanbevolen wordt werknemers die vaak van bedrijfstak
wisselen te organiseren in die bond, die zijn werkterrein
vindt in de bedrijfstak waar ze overwegend werkzaam zijn.
Voor hoofdarbeiders zou de beroepsgewijze organisatie vooralsnog
moeten worden gehandhaafd. Desalniettemin zou er gestreefd
moeten worden naar een sterke
bedrijfsgewijze samenwerking. De beroepsbonden zouden
daartoe in bedrijfsgroepen moeten worden
onderverdeeld, die met corresponderende handarbeiders in
bedrijfsbonden een solidaire samenwerking van alle
werknemersbedrijfsgenoten zouden moeten aangaan . In maart
1940 wordt het rapport bebandeld in een buitengewone
Verbondsvergadering. Daar wordt beslote:n het rapport voor te
dragen voor bespreking met NVV en CNV op een ‘periodiek
plaatsvindende vergadering van arbeiderscentrales’.