U bent hier
De kleine wereld van
Ontstaan eerste vakbonden
http://www.jeroensprenger.nl/ontstaan-eerste-vakbonden.html

© 2013 De kleine wereld van

Ontstaan eerste vakbonden

Het beroep is bepalend

Met de industriële ontwikkeling - die in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw een aanvang neemt -  ontstaan de vakbonden.  Net als in andere  Europese  Ianden , die Nederland vijftig tot honderd  jaar vóór zijn in industriële ontwikkeling, vormen beroepsbeoefenaren verenigingen. Aanvankelijk met een sterk gezelligheidskarakter, later -als de industriële ontwikkeling steeds duidelijker gepaard gaat met een aantasting van de sociale positie van de werklieden -meer en meer de kenmerken verwervend van een belangenorganisatie.
De plaatselijke verenigingen -inmiddels vakbonden geworden - vormen algemene landelijke organisaties. En binnen die algemene organisaties sluiten de plaatselijke verenigingen, die zich richten op dezelfde groepen van beroepsbeoefenaren, zich aaneen tot landelijke vakbonden. Gestimuleerd door het ontstaan van de ‘moderne vakcentrales’ - het NVV in 1906, het CNV en het Bureau van de RK Vakorganisatie in 1909 - fuseren in de eerste twintig jaar van deze eeuw verschillende kleine landelijke vakbonden tot grotere. Met de oprichting van het NVV - maar voor het CNV en het RK Vakbureau lag dat niet wezenlijk anders - werd zowel een centralisatie  als een concentrate  binnen de vakbeweging beoogd .
‘Niet alleen bestond de noodzaak in de landelijke beweging’ - aldus Frits de Jong Edz in ‘Naar groter eenheid’ - meer eenheid te brengen, zodat haar acties overzichtelijker te leiden waren, het ging er bovendien om ‘dat de  verkregen  landelijke eenheden  een  zo groot  mogelijke  macht vertegenwoordigden.’ Zo ontstaat in 1912  de Centrale Bond van Bouwvakarbeiders uit een fusie van de metselaars- en de steenhouwersbond. Acht jaar later vormt deze bond met de timmerliedenbond de Algemene Nederlandsche Bouwarbeidersbond (ANB).  Eerder al -i n 1917 -voegen de katholieke bonden van timmerlieden, schilders en kalk- en steenbewerkers zich aaneen  tot de Katholieke Bouwarbeidersbond St. Joseph. Om maar enkele voorbeelden te noemen.
Alle fusies  brengen geen wijziging  in het organiserend  beginsel: het beroep dat wordt uitgeoefend is bepalend voor de keuze van de vakbond. Echter, hoe minder  categoraal de bonden worden, hoe groter de kans wordt  dat ze elkander op bepaalde terreinen zullen overlappen. Straatmakers en gasfitters in gemeentedienst, moeten die tot het wervingsgebied  worden  gerekend van de  bonden  van gemeentewerklieden? Zijn melkbezorgers 'transportarbeiders'  of  landarbeiderszuivelbewerkers? Horen tricotagewerksters zich aan te sluiten  bij de bond voor textielarbeiders of bij de kleermakersbond? En cacaobereiders, zijn die te scharen onder de bakkersgezellenbond of onder  de fabrieksarbeidersbond? Het zijn  vragen die - in een  tijd  dat  iedere bond  ieder lid hard  kan gebruiken - voor veel conflicten tussen bonden zorgen. De verbondsbesturen  van NVV en CNV en  van  het  RK Vakbureau (na 1925 het  RK Werklieden Verbond - RKWV) moeten  veel tijd, energie en vindingrijkheid steken in de oplossing van deze grensgeschillen .
Maar er komt mauwelijks een einde aan deze geschillen. Dat  is  niet zo verwonderlijk. Mensen zijn zelden  hun  hele  Ieven  in dezelfde functie bij hetzelfde bedrijf werkzaam. Ze wisselen vaak binnen hetzelfde bedrijf van functie. Een arbeider in een zuivelfabriek krijgt een kans voor dezelfde fabriek melkbezorger te worden. De noodzaak van de overstap naar de transportarbeidersbond wordt dan echter  niet gezien . Grensgeschillen komen ook voort uit ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Nieuwe bedrijven ontstaan, waarbinnen nieuwe werkmethodes worden  toegepast  die  nieuwe  eisen  stellen aan de arbeiders. Maar welke bond mag die arbeiders bij de nieuwe bedrijven organiseren? De kunstzijdefabrieken vormen een voorbeeld  hiervan. De bonden  van textielarbeiders leggen de nadruk op het product dat word t vervaardigd. En op de toepassing daarvan bij de vervaardiging van kleding. Voor de bonden van fabrieksarbeiders is echter bepalend het chemisch proces, waarlangs  de kunstzijde wordt vervaardigd .
De  Nederlandse Bond van Christelijke Fabrieken- en Transportarbeidersbond  ziet in al deze grensgeschillen  aanleiding om in 1919 tijdens de algemene vergadering van het CNV een voorstel te doen om een commissie i n te stellen, die zich moet  buigen  over  de juiste  samenstelling der vakbonden. Twee jaar later brengt  de commissie verslag  uit.  Voorgesteld wordt om de vakbeweging  bedrijfstaksgewijs in te richten. Dit voorstel gaat het CNV in 1921 nog te ver. In een motie wordt gesteld:

‘De algemene  vergadering, instemmend met de  hoofdgedachte in  het rapport  ontwikkeld, da t in de eerste plaats  het  bedrijf  grondslag  moet wezen voor de organisatievorm der vakbonden, meent echter -hoewel de nadere uitwerking van deze gedachten in theorie de juiste lijnen aangeeft

  • dat de studie van dat vraagstuk in zijn onderdelen nog niet een volledig inzicht in de detailpunten  heeft gegeven, zodat een beslissing, ook met het oog op de wisselende bedrijfsverhoudingen, niet in alle onderdelen bindend kan zijn.
  • (De al gemene vergadering) acht het mitsdien gewenst, dat een permanente commissie wordt benoemd  van vijf personen, waarvan twee leden van het Dagelijks Bestuur van het CNV, die over de uitvoering en doorvoering  van de grondgedachte van het rapport  in overleg met de betrokken vakbonden een uitspraak zal doen, welke uitspraak - behoudens beroep op het algemeen bestuur of eventueel d e algemene vergadering -  bindend moet worden geacht."
Een grensregelingscommissie wordt ingesteld zodat van geval tot geval geschillen kunnen worden opgelost, zonder een aanpak van de achterliggende problematiek.