Ordening van de economie
Bedrijfsraden
Het regelmatig terugkeren van grensgeschillen in de
beroepsgewijs ingerichte vakbeweging is niet de enige aanleiding om
tot een andere indeling van de vakbeweging te komen. De
noodzaak daartoe wordt versterkt door de
ontwikkeling en uitvoering van denkbeelden over de
ordening van het economische gebeuren.
Na de Eerste Wereldoorlog, na de
revolutiepoging van Troelstra in november 1918,
wordt in de vakbeweging een
duidelijke behoefte gevoeld om de alternatieven voor
het kapitalisme nader uit te werken. De drie vakcentrales zijn over
die alternatieven verdeeld. De confessionele organisaties
leggen er de nadruk op dat werkgevers
en werknemers zoveel mogelijk in vrijheid - los van de
overhead - hun zaken onderling dienen te regelen. Het NVV -
samen met de SDAP - ziet een grote rol weggelegd voor de
staat. Binnen door de staat - de gemeenschap
- aangegeven grenzen en overeenkomstig richtlijnen van
diezelfde staat kunnen werkgevers en werknemers overleggen over
bedrijfsaangelegenheden. Maar ondanks al die verschillen rijst uit
de ontworpen alternatieven een gelijke structuur van
het bedrijfsleven op. De individuele bedrijven worden in
bedrijfstakken opgedeeld en boven die bedrijfstakken wordt een
overkoepelende sociaal-economische raad gedacht.
De in het begin van de jaren twintig ontwikkelde denkbeelden
worden in het midden van de jaren dertig - enigszins
aangepast - met nieuw enthousiasme opgepakt. De economische
ordening zoals die in het Paasmanifest van 1919 is
ontworpen , krijgt een vervolg in het
concept van de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie welke voortvloeit uit de pauselijke encycliek
Quadragesimo Anno die in 1931 wordt uitgegeven. Het Plan van
de Arbeid van SDAP en NVV (1935) bouwt voort op de
ordeningsgedachten die zijn neergelegd in het Rapport
Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap (1923).
De uitwerking van opvattingen over ordening van de economie
blijft in de periode tussen de twee
wereldoorlogen niet slechts een papieren kwestie.
Er werd ook - zij het een bescheiden - begin mee
gemaakt. Na bijna vijftien jaar van discussie, geschipper en
geschuif, komt in 1933 de Bedrijfsradenwet tot stand. Het resultaat
is in de verste verte niet datgene wat de vakbeweging aanvankelijk
voor ogen had. De wet voorzag slechts in de mogelijkheid dat
werkgevers en werknemers op bedrijfstakniveau gezamenlijk raden
zouden vormen voor georganiseerd overleg over een vrij brede reeks
sociaal-economische onderwerpen. Tot 1940 worden zo'n 21
bedrijfsraden opgericht. Geen ervan kan een succes worden
genoemd. ‘Achteraf gezien’ - zeggen Windmulter en De Galan
in ‘Arbeidsverhoudingen in Nederland’ - was hun
betekenis dat zij - en de wet waarbij zij
mogelijk werden - een precedent en een
basis schiepen voor hernieuwde pogingen om na de oorlog een
doeltreffende publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie te
bereiken.’
De Bedrijfsradenwet drukt de vakbeweging eens
te meer op de onvolkomenheden in zijn opbouw. Door de instelling
van een bedrijfsraad in een bedrijfstak kan de vakbeweging
met de werkgevers overleggen over arbeidsverhoudingen,
vakopleiding, werkverruirning, fondsvorming en de uitvoering van
sociale wetten. Maar welke bonden moeten er aan het overleg
deelnemen? Ten aanzien van de handarbeidersbonden zijn
er weinig problemen . Hun werkterrein beperkt zich
meestentijds tot een beperkt aantal bedrijfstakken. Voor de
hoofdarheidersbonden ligt dat principieel anders. Hun
werkterrein strekt zich uit tot bijna alle bedrijfstakken.
De drie vakcentrales dringen er bij de minister van Sociale Zaken
op aan ook de hoofdarbeidersbonden een plaats te geven in de
bedrijfsraden. De minister heeft daar geen behoefte aan. De
werkgeversorganisaties evenmin…
Nu heeft de Bedrijfsradenwet niet die aanzet gegeven tot
bedrijfstakoverleg zoals de vakbeweging garage had gezien. Dat
neemt echter niet weg dat duideljk werd dat als de vakbeweging
verder wilde gaan op de weg van economische ordening zij zich zou
dienen te beraden op de meest gewenste structuur.