U bent hier
De kleine wereld van
Tot besluit
http://www.jeroensprenger.nl/tot-besluit.html

© 2013 De kleine wereld van

Tot besluit

Nooit meer een  reorganisatie  van de vakbeweging?

De uitvoering  van de aanbevelingen van het  blauwzwarte boekje  heeft diep ingegrepen in de vakbeweging. Maar het zou onjuist zijn alle organisatorische  en strukturele wijzigingen in de naoorlogse vakbeweging  uitsluitend  terug te voeren  op het  blauwzwarte  boekje. Andere forsaken hebben daarbij evener een rol gespeeld.
Het RK Werkliedenverbond komt na de oorlog terug als Katholieke Arbeidersbeweging. De naamsverandering betekent ook een struktuurverandering, waarbij het voor de Nederlandse Katholieke Arbeidersbeweging kenmerkende vraagstuk  van stands- en vakorganisatie een bepalende  rol speelt. Begin jaren  zestig wordt de struktuur van de KAB als weinig doelmatig beschouwd. En  opnieuw vormt  de  katholieke arbeidersbeweging zich om: tot Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV). Pas dan  ontstaat  er  een  struktuur die gelijk is aan  die van de andere vakcentrales.
Eind  jaren  zestig  lopen  in  het  NVV  de gemoederen hoog  op  over  de omvoming tot een, ongedeeld NVV. André Kloos, dan NVV-voorzitter, geeft de argumenten ervoor aan.  Naast  de  praktische noodzaak om zuiniger om  te springen met de contributiecenten is de aanleiding voor een struktuurverandering vooral gelegen in de noodzaak om de vakbeweging beter te Iaten reageren op de snel le maatschappelijke veranderingen. ‘De maatschappij is in ontwikkeling: bedrijfstakken expanderen, andere krimpen in, sommige zijn tot verdwijnen gedoemd.  ( ...) We moeten verwachten dat het switchen  van mensen van de ene bedrijfstak naar de andere, van het ene beroep naar het  andere, in versterkte mate zal voorkomen ( ...)We dienen ons af te vragen of , tegen die achtergrond gezien, de huidige - statische  gedachte want  uitgaande van de bestaande bedrijfstak - organisatievorm kan worden  gehandhaafd.’
De  meerderheid die  Kloos  met  zijn opvattingen weet te verwerven  is verre van overtuigend. Hij neemt zijn voorstel  da n ook terug.  Niet veel later werden er toen in het NVV -maar ook in NKV- en CNV-verband ­  grotere eenheden gevormd: de Industriebonden en de Bouw- en Hout­bonden. Tegelijkertijd  worden  de  stemmen steeds luider  om  tot  een  grotere eenheid in de vakbeweging  te komen door verdergaande samenwerking tussen de drie vakcentrales en de daarbij aangesloten bonden. Het CNV zal uiteindelijk  afhaken, maar NVV- en NKV-bonden zetten door. Vanaf 1973 gaan zij steeds zwaarder  wordende federaties met elkaar aan om uiteindelijk per 1 januari  1982 te fuseren.  Ook  de vakcentrales smelten op die dag samen.
De struktuur van de vakbeweging  is na de oorlog  niet alleen  beïnvloed door  de wijziging van de beroepsgewijze grondslag in de bedrijfstakgewijze grondslag, door de vorming  van steeds grotere bonden  of door de fusie van NVV-bonden met NKV-bonden. Vanaf het begin van de jaren zestig wordt het bedrijvenwerk,  ook  wel vakbondswerk in d e onderneming genoemd, geïntrodueeerd. Steeds nadrukkelijker wordt  door  de vakbonden gepoogd binnen de  bedrijven een  poot  aan de grond te krijgen.
De opkomst  van het bedrijvenwerk, de  toename van het belang ervan, gaat in veel gevallen gepaard  met een  vermindering van het belang van het plaatselijke vakbondswerk. De woonplaats is -  in veel bonden - niet Ianger bepalend voor de indeling van vakbondsleden, maar de bedrijfstak of  het bedrijf. Het lijkt  een  logisch  vervolg  op  de  bedrijfstakgewijze opbouw van de vakbeweging. Twintig jaar later  - in het begin van de jaren tachtig - blijken er echter  enkele kinderen met het badwater  te zijn meegespoeld.
Het  struktuurvraagstuk is voor  de  vakbeweging  om twee  redenen  van belang. Enerzijds  moet de struktuur zodanig zijn dat de kracht  van de vakbeweging zo doelmatig  mogelijk  kan worden ingezet.  Anderzijds moet va n de struktuur een zodanige aantrekkingskracht op werknemers uitgaan , dat zij rich in groten getal.e bij de vakbeweging willen aansluiten. De huidige vakbewegingsstruktuur blijkt - getoetst  aan deze twee uitgangspunten - gebreken  te vertonen. Het  is onmiskenbaar zo dat  de huidige vakbewegingsstruktuur, in het bijzonder die van FNV en CNV, beter is toegesneden  op de taken die de vakbeweging heeft  te vervullen dan de vooroorlogse. Zij heeft haar waarde getoond bij het arbeidsvoorwaardenoverleg in de bedrijfstakken, bij de opbouw en de uitvoering va n het stelsel  van sociale  zekerheid en bij de dagelijkse  behartiging van werknemersbelangen. Desalniettemin is de struktuur verre  van optimaal.  Gelijk  André Kloos eind  jaren zestig voorzag, zijn er bedrijfstakken geëxpandeerd, zijn andere gekrompen en zijn weer andere geheel verdwenen. De diensten- en overheidssectoren zijn qua werkgelegenheid gegroeid, de  industriële sectoren en de  bouwnijverheid   hebben  veel werkgelegenheid structureel verloren zien gaan en het mijnbedrijf is zelfs geheel verdwenen. De bedrijfstakgewijze opbouw  van de vakbeweging heeft tot op heden belemmerd dat  het ledenverlies in de krimpsectoren wordt gecompenseerd door ledenwinst in de groeisectoren.
Binnen bijna alle bedrijfstakken is de groep van hoofdarbeiders groter geworden  in verhouding  tot de groep  van handarbeiders. In het dagelijkse vakbondswerk is van deze verschuiving echter nog weinig te merken. Een  van de oorzaken  daarvan is dat de problematiek waar hoofdarbeiders mee te maken hebben  - automatisering en functiewaardering bijvoorbeeld - zelden bedrijfstakspecifiek zijn.
In toenemende mate zijn er ondernemingen ontstaan wier activiteiten zich niet tot een bedrijfstak beperken. Bovendien zijn er bedrijfstakken, waarvan niet zo duidelijk is welke bond ze tot zijn  werkterrein  mag rekenen.  Deze  situatie  noodzaakt tot samenwerking  tussen  verschillende bonden. ln de praktijk blijkt die samenwerking  maar moeizaam va n de grond te komen .

In de structuur  van de vakbeweging zit impliciet besloten de opvatting dat een werknemer in beginsel zijn gehele arbeidzame leven in één bedrijfstak werkt. Het bedrijvenwerk heeft die impliciete opvatting versterkt: een werknemer zou in beginsel zijn hele arbeidzame  Ieven binnen één bedrijf doorbrengen. De  praktijk is anders. Zo hij niet altijd  al anders is geweest, hij groeit in ieder gevaJ steeds verder van die impliciete opvatting  af. Op steeds grotere schaal zullen  werknemers slechts voor een beperkte tijd -al of niet tot uitdrukking  komend in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd - bij een bedrijf in dienst zijn . Afhankelijk van het beroep  dat  wordt  uitgeoefend  kan  dat  switchen  van  bedrijf evenzeer een switchen van bedrijfstak inhouden. De huidige structuur van de vakbeweging verhindert een optimaal inspelen op de problemen waarmee deze werknemers worden geconfronteerd. Aan deze feilen van de huidige structuur zijn nog andere te voegen. De behartiging van de belangen van degenen die door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid min of meer blijvend buiten het arbeidsproces zijn geraakt, is bijvoorbeeld  ernstig gehandicapt vanwege de bedrijfstakgewijze opbouw van de vakbeweging. Bovendien heeft de huidige structuur het bewustzijn van de werknemers bevorderd da t zij tot een bepaald(e) bedrijf(stak) behoren . Dit is ten  koste gegaan van het bewustzijn  dat werknemers  - ongeacht beroep of bedrijfstak-veel gemeenschappelijke belangen hebben . De rol van de bonden - zowel landelijk als lokaal -  is als gevolg daarvan groter  geworden  en die van de vakcentrale verminderd. Het is hier niet de bedoeling de feilen, de nadelen va n de bedrijfstakgewijze opbouw der vakbeweging diepgaand uit te werken. Maar er is  - na de hier gegeven opsomming - geen profeet meer nodig om te voorspellen d at de structuur van de vakbeweging binnen afzienbare tijd zal veranderen.