Tot besluit
Nooit meer een reorganisatie van de vakbeweging?
De uitvoering van de aanbevelingen van het
blauwzwarte boekje heeft diep ingegrepen in de
vakbeweging. Maar het zou onjuist zijn alle organisatorische
en strukturele wijzigingen in de naoorlogse vakbeweging
uitsluitend terug te voeren op het
blauwzwarte boekje. Andere forsaken hebben daarbij
evener een rol gespeeld.
Het RK Werkliedenverbond komt na de oorlog terug als Katholieke
Arbeidersbeweging. De naamsverandering betekent ook een
struktuurverandering, waarbij het voor de Nederlandse Katholieke
Arbeidersbeweging kenmerkende vraagstuk van stands- en
vakorganisatie een bepalende rol speelt. Begin jaren
zestig wordt de struktuur van de KAB als weinig doelmatig
beschouwd. En opnieuw vormt de katholieke
arbeidersbeweging zich om: tot Nederlands Katholiek Vakverbond
(NKV). Pas dan ontstaat er een struktuur
die gelijk is aan die van de andere vakcentrales.
Eind jaren zestig lopen in het
NVV de gemoederen hoog op over de
omvoming tot een, ongedeeld NVV. André Kloos, dan NVV-voorzitter,
geeft de argumenten ervoor aan. Naast de
praktische noodzaak om zuiniger om te springen met
de contributiecenten is de aanleiding voor een struktuurverandering
vooral gelegen in de noodzaak om de vakbeweging beter te Iaten
reageren op de snel le maatschappelijke veranderingen. ‘De
maatschappij is in ontwikkeling: bedrijfstakken expanderen, andere
krimpen in, sommige zijn tot verdwijnen gedoemd. ( ...) We
moeten verwachten dat het switchen van mensen van de ene
bedrijfstak naar de andere, van het ene beroep naar het
andere, in versterkte mate zal voorkomen ( ...)We dienen ons
af te vragen of , tegen die achtergrond gezien, de huidige -
statische gedachte want uitgaande van de bestaande
bedrijfstak - organisatievorm kan worden
gehandhaafd.’
De meerderheid die Kloos
met zijn opvattingen weet te verwerven is verre
van overtuigend. Hij neemt zijn voorstel da n ook terug.
Niet veel later werden er toen in het NVV -maar ook in NKV-
en CNV-verband grotere eenheden gevormd: de Industriebonden
en de Bouw- en Houtbonden. Tegelijkertijd worden de
stemmen steeds luider om tot een
grotere eenheid in de vakbeweging te komen door
verdergaande samenwerking tussen de drie vakcentrales en de daarbij
aangesloten bonden. Het CNV zal uiteindelijk afhaken, maar
NVV- en NKV-bonden zetten door. Vanaf 1973 gaan zij steeds zwaarder
wordende federaties met elkaar aan om uiteindelijk per 1
januari 1982 te fuseren. Ook de vakcentrales
smelten op die dag samen.
De struktuur van de vakbeweging is na de oorlog niet
alleen beïnvloed door de wijziging van de
beroepsgewijze grondslag in de bedrijfstakgewijze grondslag, door
de vorming van steeds grotere bonden of door de fusie
van NVV-bonden met NKV-bonden. Vanaf het begin van de jaren zestig
wordt het bedrijvenwerk, ook wel vakbondswerk in d e
onderneming genoemd, geïntrodueeerd. Steeds nadrukkelijker wordt
door de vakbonden gepoogd binnen de bedrijven een
poot aan de grond te krijgen.
De opkomst van het bedrijvenwerk, de toename van het
belang ervan, gaat in veel gevallen gepaard met een
vermindering van het belang van het plaatselijke
vakbondswerk. De woonplaats is - in veel bonden - niet Ianger
bepalend voor de indeling van vakbondsleden, maar de bedrijfstak of
het bedrijf. Het lijkt een logisch vervolg
op de bedrijfstakgewijze opbouw van de
vakbeweging. Twintig jaar later - in het begin van de jaren
tachtig - blijken er echter enkele kinderen met het badwater
te zijn meegespoeld.
Het struktuurvraagstuk is voor de vakbeweging
om twee redenen van belang. Enerzijds moet
de struktuur zodanig zijn dat de kracht van de
vakbeweging zo doelmatig mogelijk kan
worden ingezet. Anderzijds moet va n de struktuur een
zodanige aantrekkingskracht op werknemers uitgaan , dat zij rich in
groten getal.e bij de vakbeweging willen aansluiten. De huidige
vakbewegingsstruktuur blijkt - getoetst aan deze twee
uitgangspunten - gebreken te vertonen. Het is
onmiskenbaar zo dat de huidige vakbewegingsstruktuur, in het
bijzonder die van FNV en CNV, beter is toegesneden op de
taken die de vakbeweging heeft te vervullen dan de
vooroorlogse. Zij heeft haar waarde getoond bij het
arbeidsvoorwaardenoverleg in de bedrijfstakken, bij de opbouw en de
uitvoering va n het stelsel van sociale zekerheid en
bij de dagelijkse behartiging van werknemersbelangen.
Desalniettemin is de struktuur verre van optimaal.
Gelijk André Kloos eind jaren zestig
voorzag, zijn er bedrijfstakken geëxpandeerd, zijn andere gekrompen
en zijn weer andere geheel verdwenen. De diensten- en
overheidssectoren zijn qua werkgelegenheid gegroeid, de
industriële sectoren en de bouwnijverheid
hebben veel werkgelegenheid structureel verloren zien
gaan en het mijnbedrijf is zelfs geheel verdwenen. De
bedrijfstakgewijze opbouw van de vakbeweging heeft tot op
heden belemmerd dat het ledenverlies in de krimpsectoren
wordt gecompenseerd door ledenwinst in de groeisectoren.
Binnen bijna alle bedrijfstakken is de groep van hoofdarbeiders
groter geworden in verhouding tot de groep van
handarbeiders. In het dagelijkse vakbondswerk is van deze
verschuiving echter nog weinig te merken. Een van de oorzaken
daarvan is dat de problematiek waar hoofdarbeiders mee te
maken hebben - automatisering en functiewaardering
bijvoorbeeld - zelden bedrijfstakspecifiek zijn.
In toenemende mate zijn er ondernemingen ontstaan wier activiteiten
zich niet tot een bedrijfstak beperken. Bovendien zijn er
bedrijfstakken, waarvan niet zo duidelijk is welke bond ze tot zijn
werkterrein mag rekenen. Deze situatie
noodzaakt tot samenwerking tussen
verschillende bonden. ln de praktijk blijkt die samenwerking
maar moeizaam va n de grond te komen .
In de structuur van de vakbeweging zit impliciet besloten de opvatting dat een werknemer in beginsel zijn gehele arbeidzame leven in één bedrijfstak werkt. Het bedrijvenwerk heeft die impliciete opvatting versterkt: een werknemer zou in beginsel zijn hele arbeidzame Ieven binnen één bedrijf doorbrengen. De praktijk is anders. Zo hij niet altijd al anders is geweest, hij groeit in ieder gevaJ steeds verder van die impliciete opvatting af. Op steeds grotere schaal zullen werknemers slechts voor een beperkte tijd -al of niet tot uitdrukking komend in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd - bij een bedrijf in dienst zijn . Afhankelijk van het beroep dat wordt uitgeoefend kan dat switchen van bedrijf evenzeer een switchen van bedrijfstak inhouden. De huidige structuur van de vakbeweging verhindert een optimaal inspelen op de problemen waarmee deze werknemers worden geconfronteerd. Aan deze feilen van de huidige structuur zijn nog andere te voegen. De behartiging van de belangen van degenen die door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid min of meer blijvend buiten het arbeidsproces zijn geraakt, is bijvoorbeeld ernstig gehandicapt vanwege de bedrijfstakgewijze opbouw van de vakbeweging. Bovendien heeft de huidige structuur het bewustzijn van de werknemers bevorderd da t zij tot een bepaald(e) bedrijf(stak) behoren . Dit is ten koste gegaan van het bewustzijn dat werknemers - ongeacht beroep of bedrijfstak-veel gemeenschappelijke belangen hebben . De rol van de bonden - zowel landelijk als lokaal - is als gevolg daarvan groter geworden en die van de vakcentrale verminderd. Het is hier niet de bedoeling de feilen, de nadelen va n de bedrijfstakgewijze opbouw der vakbeweging diepgaand uit te werken. Maar er is - na de hier gegeven opsomming - geen profeet meer nodig om te voorspellen d at de structuur van de vakbeweging binnen afzienbare tijd zal veranderen.