Sociale zekerheid
Proeve Posthuma-Kupers
Een derde prikkel tot herziening van de structuur van de
vakbeweging komt voort uit de opbouw van een stelsel van sociale
zekerheid. De eerste voorzieningen voor een uitkering bij ziekte,
werkloosheid of ouderdom worden door de vakbeweging geschapen. Die
voorzieningen dienen een drieledig doel. Op de eerste plaats
verschaffen zij zieke, werkloze of oudere
collega's een uitkering. Voor werkenden betekenen
zij - op de tweede plaats - een verzekering, die hen van een
uitkering voorziet als zij onverhoopt voor kortere of langere
tijd van het arbeidsproces zijn uitgesloten. Voor werkenden zijn
zij echter ook in een ander - derde - opzicht nog van
belang. Het bestaan van sociale voorzieningen voorkomt dat zieken,
werklozen en ouderen zich noodgedwongen op de
arbeidsmarkt gaan aanbieden tegen een ‘prijs’
onder het geldende loonniveau. Sociale
voorzieningen vormen dus een bescherming van de bestaande
arbeidsvoorwaarden.
Het beheer van de sociale voorzieningen is aanvankelijk een pure
vakbewegingsaangelegenheid. Dit verhindert echter niet dat er-met
name in socialistische kring - denkbeelden worden ontwikkeld over
de zorg van de staat voor mensen die buiten hun schuld niet aan het
arbeidsproces kunnen deelnemen en derhalve geen inkomen kunnen
verwerven. De overheid aanvaardt in zekere zin de
verantwoordelijkheid voor werklozen door vanaf 1917 de door de
vakbeweging verzorgde werkloosheidsvoorzieningen aan te vullen. De
gemeenten spelen hierbij een rol.
Rond 1920 wordt er in de discussie over de vormgeving en inhoud van
sociale voorzieningen een nieuw element ingebracht. De
Iiberaal Posthuma en de NVV-er Evert Kupers presenteren
dan gezamenlijk een proeve van een ziektewet, de ‘proeve
Posthuma-Kupers’. In dit voorstel wordt de uitvoering
van de wet opgedragen aan bedrijfstaksgewijs te vormen
bedrijfsverenigingen, die door werkgevers en werknemers gezamenlijk
zouden moeten worden bestuurd. Het voorstel haalt de
eindstreep niet. Maar leidt desondanks tot een
wijziging in de opstelling van de socialistische vakbeweging.
Voor de confessionele vakbeweging is een sterke
overheidsinvloed op de uitvoering van de sociale
zekerheidsvoorzieningen ongewenst. Onder socialisten daarentegen
overheerst - tot de ‘proeve Posthuma-Kupers’ - de
opvatting dat sociale zekerheid een staatszorg is. Geleidelijk aan
maakt men zich in socialistische kring echter vertrouwd met de
gedachten dat bij de uitvoering van een op te bouwen sociaal
zekerheidsstelsel een rol zal zijn weggelegd voor de
bedrijfstakken. Een structuur van de vakbeweging die daarbij
aansluit ligt dan voor de hand.