Feitelijke uitvoering
Ingrijpende gevolgen
Het schrijven van de geschiedenis van de uitvoering van de in
het blauwzwarte boekje neergelegde aanbevelingen komt bijna
neer op het schrijven van de naoorlogse geschiedenis van de
vakbeweging. Dat gaat buiten het bestek van dit opstel. Vele jaren
wordt er door vakbondsbestuurders overlegd. Vlot gaat het zelden.
Maar geleidelijk aan krijgt de vakbeweging een indeling
die in belangrijke mate is terug te
voeren op het blauwzwarte boekje. Oude bonden
worden opgeheven, verschillende groepen van leden
worden overgeschreven van de ene bond naar de
andere en nieuwe bonden ontstaan. ‘Het is een morele
plicht’ - zegt H. J . Vermeulen. voorzitter van
de Nederlandse Christelijke Beambtenbond en lid van de
commissie die het blauwzwarte boekje uitbracht – ‘een besluit
van onze christelijke vakbeweging mee te helpen
uitvoeren’. Hij doelt dan op het doorgangshuis dat zijn bond
voor velen is geweest. Telkens moet zijn bond in het kader van de
bedrijfstakgewijze organisatie leden overschrijven naar andere
bonden. Rond 1950 telt zijn bond zo'n 10.000 !eden. I n 1972
- de bond heet dan Dienstenbond CNV - zijn dat er niet
veel meer. Maar in de tussenliggende jaren zijn er zo'n 12.000
leden overgeschreven naar andere CNV bonden , waartegenover
stechts ongeveer 700 leden van andere bonden kunnen worden
ingeschreven.
Niet overal zijn de gevolgen van de
bedrijfstakgewijze indeling zo extreem als voor
de Dienstenbond CNV. Evenmin wordt overal
het ondergaan van de gehele operatie gezien als een ‘morele
plicht om een besluit van de vakbeweging mee te helpen uit voeren’.
Heel duidelijk wordt dat binnen de KAB. Weinig opwekkend is de
wijze waarop de bonden van technici , werkmeesters en handels-,
kantoor-, en winkelbedienden hun oppositie voeren tegen
de doorvoering van de bedrijfstakgewijze organisatie.
In KAB-verband onttrekken zij zich feitelijk aan iedere
discussie, hoewel zij publiekelijk weinig gelegenheden onbenut
Iaten om h un afwijzing van bedrijfstakgewijze organisatie
kenbaar te maken. Uiteindelijk - in 1951 - leggen deze
hoofdarbeidersbonden - buiten de vakcentrale om - deze zaak
voor aan het Nederlandse bisschoppencollege. In de loop van
1951 wordt op verzoek van het bisschoppencollege een commissie
ingesteld die het vraagstuk moet gaan bestuderen. Zowel
vertegenwoordigers van de hoofd- als van de handarbeidersbonden
krijgen zitting in deze commissie. In mei 1954 krijgt het
bisscboppencollege de bevindingen van de commissie toegestuurd. Pas
begin jaren zestig wordt de reaktie van de bischoppen ontvangen.
Uit de controverse komt in het midden van de zestiger
jaren een nieuwe bond voort: de Unie van Beambten
en Hoger Personeel. Later wordt deze bond de Unie van
Beambtten, Leidinggevend en Hoger Personeel (Unie BLHP). Alle
werknemers in middelbare en leidinggevende posities kunnen zich
daarbij aansluiten. AIgauw stappen vertegenwoordigers van
deze bond samen met collega's van de tot bedrijfsbonden omgevormde
handarbeidersbonden naar de onderhandelingstafels in de
verschillende bedrijfstakken.
Binnen het NKV- de KAB wordt in 1963 tot het Nederlands
Katholiek Vakverbond omgevormd - heeft de Unie BLHP
zich waarschijnlijk toch als een vreemde eend in de bijt gevoeld.
De maatscbappijvernieuwing die zich in de jaren zestig op veel
terreinen voordoet, dringt ook door in het NKV. Vertolkers
daarvan zijn te vinden in de lndustriebond, de Bouwbond, de
Vervoersbond, de Voedingsbond en de KWJ . Eenzaam verheft de Unie
hiertegen haar stem, zonder veel succes. Regelmatig wordt
gewaarschuwd: als wordt doorgegaan op de ingeslagen weg
dan zal de Unie de rijen van het NKV verlaten. De
federatieve samenwerking van NVV en NKV- vanaf 1 januari 1976 -
betekent het afscheid van de Unie BLHP. Na enige tijd
vindt zij onderdak bij de Raad voor Middelbaar en Hoger
Personeel.