De bond in het bedrijf
Henri Polak’s vakbeweging heet ‘moderne vakbeweging’. ‘Modern’ tegenover de ‘oude vakbeweging’ waarin het Nationaal Arbeids Secretariaat centraal staat. In het bijzonder opponeert Polak tegen de anarchistische en federalistische opvatting die daarbinnen worden gehuldigd. Veel van zijn opvattingen hebben de continuïteit van de vakbeweging bevorderd. En hebben eerlijk gezegd nog weinig van hun betekenis voor de huidige vakbeweging verloren. Neem de bezoldigde bestuurders, de gezonde bondshuishouding, de weerstandsfondsen. Op één punt blijft Polak het antwoord schuldig: moet het vakbondswerk lokaal of per bedrijf worden opgebouwd? Het is een vraagstuk waar de vakbeweging sinds het midden van de jaren vijftig mee worstelt. De ontwikkelingen die zich sindsdien voordoen – samen te vatten in de scheiding van wonen en werken – zijn niet voorzien.
In de tijd dat de moderne vakbeweging in het Nederlands Verbond van Vakverenigingen gestalte krijgt, vallen de woon- en de werkomgeving bijna samen. Er zijn grote infrastructurele werken – aanleg van kanalen, wegen, spoorwegen, droogleggen van polders – waaraan mensen werken die niet zelden van zeer grote afstand afkomstig zijn. Maar die zijn bijna gedurende het hele project woonachtig in keten of stallen in de onmiddellijke nabijheid. Dat geldt ook voor de jaarlijkse oogst- en maaiwerkzaamheden. Mocht er een noodzaak tot actie zijn – en die is er met enige regelmaat – dan wijken de omstandigheden niet of nauwelijks af van acties in de omgeving van havens, scheepswerven, textielfabrieken, diamantslijperijen, mijnen en dergelijke. Ook daar wonen de werklieden in de onmiddellijke nabijheid. De kracht van de vakbeweging wordt bepaald door de lotsverbondenheid die dagelijks zowel in het bedrijf als in de woonomgeving wordt gevoed. Polak kent geen andere wereld en kan die zich – afgaande op de brochure ‘De vakvereeniging, eenige beschouwingen over haar doel, inrichting en wijze van werken’ – ook niet voorstellen. ‘Mobiliteit’ in de zin dat er een overstap wordt gemaakt naar een andere bedrijfstak is onbekend.
Je moet ze raken waar het zeer doet
In het
hoofdstuk ‘Wenken voor den vakstrijd’ wijst Polak op het belang van
een goedgevulde weerstandskas, op verstandige betaalde
vakbondsleiders die stevige onderhandelingen voeren, op het
voorkomen van grootschalige werkstakingen en op een verstandige
stakingsstrategie. “Zoo slagen bijvoorbeeld de bouwvakarbeiders er
vaak in, in den drukken voorjaars- of zomertijd van een aantal
afzonderlijke patroons voor en na aanmerkelijke loonsverhogingen af
te dwingen.” Je moet ze raken waar (en wanneer) het zeer doet, zo
wordt dit advies heden ten dage verwoord.
Polak heeft nog meer raadgevingen voor de vakstrijd. Als een
patroon in de krant zijn lezing geeft over een conflict, dan moet
de bond in dezelfde krant reageren. Mocht die krant dat weigeren,
dan moet het verweer afzonderlijk worden gedrukt en onder het
publiek worden verspreid. Maar het doet er wel toe op welke manier
dat wordt gedaan. “Men doe dat echter niet in den vorm van een
strooibiljet, dat, op gemeen papier gedrukt, op straat aan
voorbijgangers wordt uitgereikt. In elke stad van eenige betekenis
worden dagelijks duizenderlei strooibiljetten op die manier
uitgedeeld, zoodat niemand van zulke dingen meer eenige nota neemt.
Men make er een mooi brochuretje van, handig formaat, netjes
gedrukt op goed papier, en bezorge het zorgvuldig huis aan huis,
woning na woning; dan treft het doel, doch op geen enkele andere
wijze.” Het is een actiewijze die heel goed past bij een stevig
lokaal verankerde vakbond. Want waarom zullen er brochures
huis-aan-huis worden bezorgd als er geen bekendheid is van en
betrokkenheid bij het bedrijf dat van een zeker a-sociaal gedrag
wordt beschuldigd?
Van kinderarbeid is geen sprake meer
Polak
onderkent de zwakte van de vakbondsactie in het bedrijf. De
politieke vakbondsactie moet daarbij soulaas bieden. Als voorbeeld
geeft hij de strijd van de bakkersgezellen tegen de nachtarbeid.
Hij heeft niet de illusie dat die door een strijd van bedrijf tot
bedrijf kan worden afgedwongen. Politieke actie kan daarentegen
wetgeving bevorderen waarbij nachtarbeid wordt verboden. Hij stelt
zich vervolgens de vraag of naleving van de wet dan wel afgedwongen
kan worden. “Jawel, zulke arbeidswetten worden wel degelijk
gehandhaafd, en dat zal nog meer het geval zijn als de arbeiders
zelf op de handhaving ervan toezien. Maar ook zonder zulk
toezicht worden dergelijke wetten zeer vaak in hun vollen omvang
nageleefd. Daar is bijvoorbeeld de Ongevallenwet. Men zal toch
wezenlijk niet kunnen zeggen, dat die wet niet gehandhaafd wordt.
Onze Arbeidswet is weliswaar van betrekkelijk weinig beteekenis,
doch niettemin is er in ons land van kinderarbeid beneden de 12
jaar toch geen sprake meer.”
Tussen de twee wereldoorlogen ontwikkelt de Nederlandse industrie
zich in enig tempo. Plaatselijke bedrijven groeien, fuseren,
ontwikkelen nieuwe vestigingen, maar ook nieuwe activiteiten. Dit
alles stelt de moderne vakbeweging voor het vraagstuk van de
beroeps- en of bedrijfsgewijze organisatie. Als na de Tweede
Wereldoorlog deze ontwikkeling onder binnen groeiende Europese
marktomstandigheden wordt doorgezet, komt daar voor de vakbeweging
het vraagstuk van de aanwezigheid in de bedrijfs- of woonomgeving
bij. Voor de bedrijven worden aan de rand van gemeenten en langs
vooral grote wegen bedrijfsterreinen aangelegd. Het wonen
concentreert zich in wijken waar de bedrijvigheid zich praktisch
beperkt tot de winkelcentra. Het woon-werkverkeer voltrekt zich,
naarmate de motorische vervoersmiddelen zich steeds beter laten
passen in het bestedingspatroon van de doorsnee werknemer, over
groeiende afstanden. Een samenhang die aan het begin van de 20ste
eeuw welhaast vanzelfsprekend is, verdwijnt als gevolg daarvan.
Vanaf de jaren vijftig wordt er in steeds vaker een kloof tussen de
leiding van de vakbeweging en de leden geconstateerd. Die kloof
heeft zeker te maken met de grote betrokkenheid die de vakbeweging
heeft met de belangrijke naoorlogse economische vraagstukken en die
zij in overlegorganen als de SER en de Stichting van de Arbeid
kwijt kan. Die betrokkenheid leidt ook tot verantwoordelijkheid
voor onder meer het loon- en sociale zekerheidsbeleid, waarbij zij
eerder aan de achterban wat uit te leggen heeft, dan daar wat te
beluisteren heeft. Maar de groeiende afstand tussen wonen en werken
heeft evenzeer zijn invloed op de kloof tussen leiding en
leden.
Bedrijvenwerk geeft invulling aan democratie binnen de
onderneming
Het ‘bedrijvenwerk’ moet daar een
oplossing voor bieden. Tegelijkertijd moet dat bedrijvenwerk
invulling geven aan de democratie binnen de bedrijven. In de
gedachten die na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot de
economische ordening worden gehuldigd hebben werknemers via de
vertegenwoordiging van hun vakbeweging in de SER en de Stichting
van de Arbeid invloed op het nationale beleid, via de
publieksrechtelijke bedrijfsorganisatie en de cao-onderhandelingen
invloed op het bedrijfstakbeleid en via de ondernemingsraad invloed
op het eigen bedrijfsbeleid. Het bedrijvenwerk, de vakbondsafdeling
in het bedrijf, zou de achterbanorganisatie moeten vormen. Dat
laatste is niet van een leien dakje gegaan. En zo gaat dat nog
steeds niet. Stan Poppe, één van de grondleggers van het
bedrijvenwerk binnen de Industriebond-NVV, heeft dat ooit
beschreven. “De bedrijvenmedewerkers uit de diverse districten
kwamen regelmatig bijeen in een soort begeleidingsgroep. Dan werden
er ervaringen uitgewisseld, of het lukte om kaderleden in de
bedrijven te vinden, hoe de verhouding met de ondernemingsraad was,
dat soort dingen. Maar onder invloed van maatschappelijke
veranderingen ontdekten we dat wij met bedrijvenwerk eigenlijk ook
met democratisering bezig waren. Dat was oorspronkelijk geen doel,
maar is er later bijgekomen. Het bondsbestuur wilde aanvankelijk
bijvoorbeeld niet dat de bedrijfscontactmannen en –commissies
werden gekozen. Die werden benoemd door het bondsbestuur; zij
werden immers beschouwd als vertegenwoordiger van de bond, van de
districtsbestuurder in het bedrijf. Pas later is dat omgedraaid en
ging men vinden dat het activiteiten van de mensen zelf moesten
zijn, ook om invloed binnen de bond uit te oefenen.”
Maar het vakbondswerk binnen het bedrijf ervaart op microniveau
snel wat de vakbeweging op macroniveau ervaart. Ondanks alle
pogingen de communicatie goed te organiseren ontstaat er een kloof
tussen de kaderleden en de achterban. Zijn de kaderleden niet
zelden de brengers van slecht nieuws, in plaats van de stevige
belangenbehartigers die de vakbondsleden in hen willen zien. En
voelen die kaderleden zich met enige regelmaat bedreigd in hun
eigen loopbaan binnen het bedrijf. Het valt immers niet mee
oppositie te voeren tegen het sociaal beleid van de onderneming,
waarbij je zelf in dienst bent. Je achterban stuwt je vooruit, maar
verschrompelt als je een beroep op ze doet om de flinke woorden in
daden om te zetten en is helemaal afwezig als je promotie wilt
maken. Op dat soort momenten van eenzaamheid herinneren sommigen
zich van de vakbondskadercursus dat de bezoldigde vrijgestelde
bestuurder één van de steunpilaren is van de moderne vakbeweging
is. “Die Henri Polak had het zo gek nog niet gezien”, denken ze
dan…