Het belang van een stevige stakingskas
In 1951 gaat het Weerstandsfonds van het NVV opnieuw van start. Sinds de Tweede Wereldoorlog was het niet meer aangevuld. Het geld dat de oorlog was doorgekomen was benut voor de wederopbouw. Even leek het niet meer nodig een stakingskas aan te houden. Het beleid was immers gericht op sociale vrede. De inzichten veranderen echter. De invloed van het NVV-Hoofdbestuur op de uitgaven van de kas waren echter groter dan voor de bezetting. De opvattingen van Henri Polak braken eindelijk door.
De beginselen van de moderne vakbeweging zoals ze door Henri Polak zijn gepresenteerd, zijn ontwikkeld als reactie op de verwijten die hij ontving van de kant van de bestuurders van het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS). Die verwijten komen op 6 aspecten neer. De bestuurders bezitten ‘gezag’, de bestuurders worden bezoldigd, er zijn ‘ziekenpotten’, de afdelingen mogen niet staken zonder toestemming van het hoofdbestuur, er worden weerstandskassen gevormd, waardoor men op het ‘kapitaal’gaat drijven en er is discipline. Het stakingsbeleid is in de ogen van Polak een wezenlijk element in de moderne beweging. De bezoldigde bestuurders beslissen wanneer er gestaakt mag worden, waar meer anarchistisch getinte NAS-bonden de vrijheid aan de basis koesterden. En er wordt in rustige tijden gebouwd aan een weerstandsvermogen, terwijl de NAS-organisaties het vaak lieten aankomen op het collecteren met steunlijsten als de staking al was uitgebroken.
Schamperen op NAS-demagogie
Polak kon
zich nogal schamper over die houding uitlaten. In de brochure “De
vakvereeniging, eenige beschouwingen over haar doel, inrichting en
wijze van werken”, die hij aan de vooravond van de oprichting van
het NVV het licht doet zien, schuwt hij de demagogie niet als hij
in gaat op de kritiek van de kant van het NAS. “Het heeft mij
altijd een tragi-comedie geleken dat honderden of duizenden
arbeiders naar het malle anarchisten-praatje, dat een weerstandskas
onnoodig, ja zelfs gevaarlijk is, hebben kunnen luisteren niet
alleen, doch het zelfs hebben kunnen toejuichen. Ik zag dan in mijn
verbeelding die arme kerels, die wonen in armzalige kamertjes, waar
vaak een blind paard geen schade zou kunnen doen, wier bezittingen
gelijk nul-ik-hou-een-borstrok zijn, wier crediet nihil is, bij wie
al na een week werkeloosheid de allereerste levensbenoodigdheden
ontbreken, in wier gezinnen de kindersterfte schrikbarend groot is
wegens gebrek aan behoorlijk voedsel en verzorging – ik zag dan,
zeg ik, al die arme tobbers daar zitten in een rookerig-benauwde
zaal, en daverend applaudisseren als deze of gene miserabele
demagoog hem vertelde dat de beste manier waarop zij weken- of
maandenlangen strijd tegen het patronaat konden voeren is: het te
doen zonder een cent in de kas hunner vereeniging, zonder een cent
dus om hen in staat te stellen een stuk brood te koopen in de bange
stakingsweken.”
Het denkbeeld van een weerstandskas komt rond 1890 in de Nederlands vakbeweging in discussie. Zoals zoveel thema’s lijkt het door de Belgische vakbeweging geïnspireerd. De typografen, de meubelmakers en de bakkersgezellen kondigen in 1891 aan een weerstandskas te gaan vormen. Het gaat daarbij niet alleen om ondersteuning bij stakingen, maar ook om ondersteuning te geven aan leden die door stakingen werkloos zijn geraakt. De uitwerking van het idee is niet altijd in overeenstemming met de door Polak gewenste situatie. Zo hekelt hij de Timmerliedenbond, waar de leden vrijwillig aan het weerstandsfonds kunnen deelnemen. “Hoe weinig begrip men in die dagen had van hetgeen de kracht eener vakvereeniging vormt, blijkt wel hieruit, dat men lid der afdeeling van den Timmerliedenbond kon zijn, zonder ‘storter aan de weerstandskas’ te wezen. Degenen die wel ‘storters’ waren, vormden een soort van organisatie in de organisatie, die afzonderlijk vergaderde en besluiten nam. Die ‘storters’ konden dan besluiten bij een staking geen uitkeering te verleenen aan de niet-storters – en dan liep de staking mis. Of zij konden besluiten dezen wel te ondersteunen – en dan werkten zij de klaplooperij in de hand.”
Alle leden moeten deelnemen
De
weerstandskas moet in zijn ogen geen afzonderlijk element zijn. Uit
de gewone contributies van alle leden, die hoog genoeg moet zijn,
moet de weerstandkas worden gevormd worden. “En zoo moet het zijn
met alle fondsen en kassen der vakvereeniging. Die moeten hun
voedingsbron vinden in de gewone contributiën, en alle leden moeten
er, uit hoofde van hun lidmaatschap, aan deelnemen.”
Polak ergert zich groen en geel aan het gemak waarmee NAS-bonden
stakingen uitroepen, bij zusterorganisaties om solidariteit en
ondersteuning komen en niet of nauwelijks nadenken over het
consolideren van de kracht van hun eigen organisatie. “Waar
solidariteit, bewustheid, vastberadenheid, goede wil en wat dies
meer zij aanwezig zijn, deze uitstekende eigenschappen weinig of
niets baten in den strijd, als niet tevens over redelijk voldoende
geldmiddelen wordt beschikt.” Een arbeider die het werk staakt,
moet – aldus Polak – het zo lang kunnen volhouden als nodig is om
zijn doel te bereiken. Als hij die steun niet ontvangt, dan zijn de
aanvankelijke opofferingen nutteloos. En dat zal een desastreuze
uitwerking hebben op de toekomstige bereidheid aan een staking deel
te nemen.
Heeft een mislukte staking een rampzalige invloed op de
stakingsbereidheid, voor de werkgevers is het vanzelfsprekend een
enorme opsteker. Die weten hoe groot de kracht van de bond
werkelijk is en weten voor de nabije toekomst hoe daarmee om te
gaan. Aan deze redenering ontleent Polak een extra argument voor
een stevige stakingskas. Een krachtige bond, met ruime eigen
middelen, laat zich door werkgevers niet zo gauw omver blazen.
Integendeel, werkgevers zullen geneigd zijn sneller hun knopen te
tellen. “Deze wetenschap zal hem er in vele gevallen toe brengen
zoodanige concessies te doen, dat een vreedzame oplossing van het
geschil mogelijk wordt. En zoo is het ook in het groot. De
Amsterdamse Juweliers-Vereeniging weet dat de ANDB beschikt over
ruime inkomsten, dat hij een flinke kas bezit, dat hij, daardoor en
door het steeds stiptelijk nakomen van al zijn financiële
verplichtingen, zich in een groot crediet verheugt, welke
wetenschap deze werkgevers-organisatie er toe brengt, den Bond niet
te behandelen als quantité négligeable, en het alleen in het
uiterste geval te laten aankomen op een conflict. Een zeer voorname
betekenis van een behoorlijke weerstandskas is dus, dat zij
preventief werkt, dat zij veel strijd voorkomt.”
Ideaal van centrale stakingskas laat op zich
wachten
Polak weet velen in de vakbeweging rond 1900
te overtuigen van de noodzaak van een goed gevulde stakingskas. Ze
bundelen zich na 1905 in het NVV. Maar zijn ideaal van een centrale
weerstandskas binnen het NVV laat nog enkele decennia op zich
wachten. Polak streefde in eerste instantie naar niet meer dan een
wederzijds verzekeringssysteem tussen de bonden onderling. Iedere
bond heeft een eigen weerstandsfonds, maar als de ene betrokken zou
zijn bij een conflict zouden de anderen verplicht kunnen worden
vanuit hun weerstandskassen bijspringen. Een en ander op voordracht
van het hoofdbestuur van het NVV. Vanaf 1908 zou er dan een
gezamenlijk fonds moeten zijn. Die datum werd menigmaal
opgeschoven. Ook van de verplichte ondersteuning van de stakingen
van zusterorganisaties kwam niet veel terecht. Het resultaat was
dan ook dat de bedragen die ieder der bonden bij stakingen in het
eigen vak uitkeerde, de steun overtroffen die aan de anderen in hun
conflicten gegeven werd. Het NVV-Verbondsbestuur wilde geen haast
maken omdat andere zaken in de opbouw en ontwikkeling van het NVV
voorrang behoefden. De vorming van een centrale stakingskas zou de
contributie aan het verbond te snel opvoeren en dat zou de
aansluiting van andere bonden in de weg kunnen staan.
Pas in de jaren twintig komt er een centraal weerstandsfonds. Het bestaan ervan komt na de Tweede Wereldoorlog goed van pas. De wederopstanding van het NVV kan eruit worden bekostigd. Van de twee miljoen gulden die ervoor wordt uitgetrokken, blijkt begin 1946 slechts de helft ervoor te zijn aangewend. Even lijkt het dan niet nodig om het aan te vullen. De sociale vrede die wordt nagestreefd lijkt de staking voor de erkende vakbeweging als strijdmiddel in het nog op te richten vakbondsmuseum bij te zetten. Het kabinetsbeleid dwingt echter tot een stok achter de deur. Vandaar dat in 1950 stemmen op gaan de aanvulling van het weerstandsfonds weer ter hand te nemen. Tegelijkertijd wordt er een centralisatie doorgevoerd met betrekking tot het beheer ervan. Eindelijk komt de vorm ervan in de buurt van Polaks ideaal.