Scholing, maar waarvoor?
De scholing en vorming van arbeiders kent verschillende doelstellingen. In de gedachten van Henri Polak moet er discipline bestaan in de vakbeweging om de verschillende doeleinden te kunnen bereiken. Hij verstaat daaronder: “Het loyaal uitvoeren van alle genomen besluiten, zelfs als men van die besluiten een tegenstander is; het behoorlijk opvolgen van al hetgeen door de bestuurscolleges wordt gelast; het stellen van vertrouwen in zijn organisatie, in zijn medeleden en in zijn bestuurders; het steeds, in alle opzichten en onder alle omstandigheden, ondergeschikt maken van zijn eigen wenschen en belangen aan die van het algemeen.” Om die discipline te kunnen opbrengen dienen de vakbondsleden te worden ontwikkeld. Dan gaat het niet om, zoals Polak zegt om “het half-verduwd hebben van Darwin, Henne-am-Rhein, Réclus, Kropotkine, enz. Bedoeld wordt, dat de arbeiders voldoende kennis hebben van industriëele, maatschappelijke en politieke vraagstukken, om te kunnen beoordelen of hetgeen hen wordt voorgelegd al dan niet aannemelijk is. Die kennis bezitten zij in den regel niet. Het is daarom een gewichtig onderdeel van de taak der vakbeweging, hen die kennis bij te brengen.” Het leren van de werken van de anarchist Kropotkine, die binnen het Nationaal-Arbeidssecretariaat (NAS) op nogal wat belangstelling kan rekenen, wordt door Polak afgedaan met de opmerking: hoe lezenswaardig ook, ze zijn geschreven met een speciaal politiek-propagandistisch doel. En daar had Polak het niet zo op.
De doelstellingen van het scholings- en vormingswerk laten zich in de gedachtegang van Polak in drie aspecten samenvatten. Arbeiders zouden wat van cultuur, normen en waarden moeten weten van de samenleving waarin ze leven. Met de termen van nu zou je zeggen: ze moeten ‘inburgeren’. Binnen de arbeidersbeweging moeten zij daarnaast begrip hebben voor de discipline die nodig is om de vakbondsdoelstellingen af te dwingen. Ze moeten zich niet tegen elkaar laten uitspelen. En als derde moeten de functionarissen binnen de vakbeweging – de kaderleden – voldoende geschoold zijn om enerzijds leiding te geven en om anderzijds op gedegen wijze met de patroons en de overheid in onderhandeling te kunnen gaan. Met enige regelmaat duikt in de discussie over de doelstellingen van het scholingswerk een vierde aspect op: de ontwikkeling moet bijdragen tot een socialistische maatschappij. Polak was daar niet van. Hoe gezaghebbend hij ook is, hij kan niet voorkomen dat in de ontwikkeling van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) deze discussie steeds weer op komt. Maar ook ver na de Tweede Wereldoorlog bloeit de discussie weer op, ironisch genoeg in de boezem van de Henri Polak Stichting (HPS), het scholingsinstituut van het NVV.
Consolidatie vakbeweging dankzij
kaderscholing
“Als de consolidatie van de vakbeweging
is gelukt, is dat dankzij de kaderscholing”, wordt in 1949 binnen
het NVV geconstateerd. Het scholings- en vormingswerk draagt bij
aan de wederopbouw, het economische herstel en bevordering van de
productiviteit. In het beginselprogramma van 1949 heet het: “Het
NVV zal bevorderen dat alle beletselen en vooroordelen die de
werknemers verhinderen aan het geestelijke en culturele leven onzer
volksgemeenschap deel te nemen en voorkomen tot
persoonlijkheidsontplooiing te komen, uit de weg worden geruimd.
Het Verbond zelf en zijn aangesloten verenigingen beperken zich bij
het culturele werk in hoofdzaak tot scholing en ontwikkeling, welke
noodzakelijk zijn voor het verrichten van hun sociaal-economische
taak, tot het aankweken van een juiste arbeidsmoraal en tot het
bieden van verantwoorde mogelijkheden tot recreatie.” Deze
inzichten leiden ertoe dat samen met de PvdA de Stichting
Scholingsdienst wordt opgericht, die de Arbeiders Avond Scholen
(AAS) en de Plaatselijke Kader Scholen (PKS) gaat organiseren.
Daarmee wordt op vooroorlogse ervaringen voortgebouwd. De AAS zijn
bedoeld voor mensen met niet meer dan lagere school die hun kennis
willen uitbreiden. Daarin wordt ruimte gegeven voor algemene
ontwikkeling, voor vakken als sociale aardrijkskunde en
staatsinrichting, die dient om de blik van de arbeider te
verruimen, opdat hij de verantwoordelijkheid die het algemeen
kiesrecht en de medezeggenschap binnen het bedrijf met zich
meebrengt, kan dragen. De PKS heeft tot doel arbeiders op te leiden
voor hun toekomstige taak binnen de arbeidersbeweging. Vakken als
Nederlandse Taal, handelsrekenen en boekhouden, sociale wetgeving
en economie nemen een belangrijke plaats in het rooster in.
Binnen het NVV wordt in 1949 de Centrale Kaderschool (CKS)
opgericht, als topvoorziening in het scholingsraamwerk. Doel ervan
is toekomstige vakbondsbestuurders op te leiden. In het onderwijs
zijn vakken opgenomen als arbeids-, publiek en privaatrecht,
sociale economie, boekhouden, geschiedenis, maar ook meer vormende
vakken als sociologie, sociale ethiek en aardrijkskunde. Binnen NKV
(KAB) en CNV worden vergelijkbare voorzieningen ontwikkeld binnen
het A.C. de Bruyn-instituut en het Slotemaker de Bruïne
Instituut.
Dichten van kloof tussen leiding en
leden
De naoorlogse scholingsinspanningen worden
later door een kring rondom Jelle Visser ideologisch beschouwd als
bijdragen aan de opbouw van de verzorgingsstaat. (zie Vakbondswerk
moet je leren 1979). Scholing en vorming fungeert, zo onthult zij,
niet als stimulans voor een democratisch proces van meningsvorming
en beleidsformulering. Noch als middel ter bevordering van een
actieve en competente uitvoering van democratisch tot stand gekomen
beleid. “Scholing en vorming worden aangewend om de kloof tussen
leiding en leden, tussen het bondsbeleid en de leden, te dichten
door middel van het wekken van begrip voor de positie van de
leiding en door een vertaling te geven van het beleid. Deze
situatie veronderstelt dat er sprake was van een grote mate van
verzelfstandiging van de vakbondsleiding en van het vakbondsbeleid
ten opzichte van de leden. Het interne leven binnen de vakbond kon,
ondanks de formeel-democratische rechten niet tot ontplooiing
komen, de vakbondsdemocratie was geblokkeerd.” Wat door Henri Polak
nog als wezenlijk element van het ontwikkelingswerk wordt beschouwd
– bijdragen aan de discipline binnen de arbeidersbeweging – is
zeventig jaar later voor Jelle Visser cs. ideologisch
verdacht.
Heel lang is binnen de vakbeweging het plaatselijke en het
bedrijvenwerk ‘geïntegreerd’. Arbeiders wonen in de buurt van het
werk en dus wordt het vakbondswerk gedomineerd door de bedrijven in
de omgeving. Na de Tweede Wereldoorlog komt er geleidelijk aan een
scheiding tussen woonplaats en werkplek. De werknemers van
Hoogovens wonen niet allemaal meer in IJmuiden of Velsen, maar
worden ’s ochtends per bus vanuit Heerhugowaard of Hoofddorp
aangevoerd. Dat leidt ertoe dat de vakbeweging zoekt naar
mogelijkheden om nadrukkelijker in de bedrijven aanwezig te zijn.
De opkomst van de medezeggenschap in het bedrijf, via de
Ondernemingsraad, versterkt die ontwikkeling. De ‘herontdekking’
van het kapitalisme is daarvan het gevolg. Er kan niet langer
worden volstaan in het scholingswerk met het streven binnen de
grenzen van het kapitalisme hervormingen na te streven, maar
daarnaast en in verbinding daarmee: op de eerste plaats vaak
berustende werknemers meer bewust te maken van de noodzaak om meer
menswaardige verhoudingen in bedrijf en maatschappij te wensen,
vooral door bij bepaalde groepen de opkomende protesten tot uiting
te brengen en te versterken. De methode van het ‘exemplarisch
leren’, overgenomen in het Nederlandse scholings- en vormingswerk
van de Duitse vakbondsscholingsleider Oskar Negt, wordt daarbij
gehanteerd om bedrijfskaderleden duidelijk te maken in wat voor een
kapitalistische omgeving zij werkzaam zijn. Erg succesvol is het
uiteindelijk niet. Mensen ervan proberen te overtuigen dat ze
eigenlijk in een beklagenswaardige kapitalistische omgeving werken,
waartegen zij in opstand moeten komen, lukt niet erg. Ze trekken
zich liever terug uit het actieve vakbondswerk. Tegelijkertijd
wordt er een afstand geschapen tussen bezoldigde bestuurders en
actieve bedrijfskaderleden. De bestuurders zouden te weinig bezig
zijn met hervorming van de samenleving, sterker nog, ze zouden de
indruk wekken gemene zaak te maken met kapitalistische
bedrijfsleidingen. Dat is niet bevorderlijk voor de eenheid binnen
de vakbeweging.
Jelle Visser cs. hebben gelijk. Vakbondswerk moet je leren. De
ervaringen met de door hen voorgestelde inzichten leren dat de door
Henri Polak in reactie op het NAS ontwikkelde denkbeelden nog
steeds enige actualiteitswaarde hebben.