U bent hier
De kleine wereld van
Op zoek naar de kwadratuur van de cirkel
http://www.jeroensprenger.nl/op-zoek-naar-de-kwadratuur-van-de-cirkel.html

© 2013 De kleine wereld van

Op zoek naar de kwadratuur van de cirkel

De economie is een dynamisch gebeuren. De loopbaan van menig individuele werknemer eveneens. Hoe die twee gegevens te combineren in de structuur van de vakbeweging? Oud-NKV-voorzitter Jan Mertens omschreef het eens als de zoektocht naar de kwadratuur van de cirkel.

De vakbeweging in Nederland komt laat op gang, zo'n 50 tot 100 jaar later dan elders, maar volgt dezelfde ontwikkelingsgang. Lokaal sluiten beoefenaren van hetzelfde beroep zich bij elkaar aan. Eerst met een soort van de gilden afgekeken gezelligheidskarakter, later - naarmate de industrialisering steeds sterker de sociale positie gaat aantasten - met een geprononceerder belangenbehartigingstaak. De plaatselijke verenigingen vormen algemene landelijke verenigingen. En die sluiten zich weer aaneen tot vakcentrales. Met de ervaring van de Spoorwegstaking van 1903 in gedachten wordt het helder dat sommige landelijke vakbonden te zwak zijn. Ze sluiten zich aan. Zo ontstaat onder de paraplu van het NVV in 1912 de Centrale Bond van Bouwvakarbeiders uit een fusie van de metselaars- en de steenhouwersbond. Acht jaar later vormt deze bond met de timmerliedenbond de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond. Deze fusiebeweging maakt weliswaar van kleinere eenheden steviger vakbonden, maar ze brengen geen wijziging in het organiserend beginsel: het beroep blijft bepalend voor de keuze van de bond. Dat blijft ook in de structuur van de nieuwe bonden zichtbaar. De vakbondsleden vinden veel van hun oude bonden terug in de vakgroepenstructuur. Echter, hoe minder categoraal de bonden worden, des te groter de kans dat ze elkaar op bepaalde terreinen zullen overlappen. Behoren straatmakers en gasfitters in gemeentedienst tot het wervingsgebied van de bonden van gemeentewerklieden? Zijn melkbezorgers 'transportarbeiders' of landarbeiders/zuivelbewerkers? Horen tricotagewerksters bij de bond voor textielarbeiders of bij die voor kleermakers? En cacaobereiders, zijn dat bakkersgezellen of fabrieksarbeiders? Het zijn vragen die in een tijd dat een bond ieder lid hard kan gebruiken voor veel conflicten zorgen.

Grensgeschillen
Die grensgeschillen zijn niet zo verwonderlijk. Mensen zijn zelden hun hele leven in dezelfde functie bij hetzelfde bedrijf werkzaam. Ze wisselen met enige regelmaat binnen hetzelfde bedrijf van functie. Een arbeider in een zuivelfabriek kan de kans krijgen melkrijder te worden. De noodzaak van een overstap naar de transportarbeidersbond wordt niet gezien. Maar ook ontwikkelingen binnen het bedrijfsleven kunnen aanleiding geven voor grensgeschillen. Bestaande bedrijven investeren in nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe werkmethodes worden geïntroduceerd, met andere bedrijven worden fusies aan gegaan. Maar welke bond mag de werknemers die daarbij betrokken raken organiseren? De na de eerste wereldoorlog opkomende kunstzijdefabrieken kunnen als voorbeeld gelden. De bonden van textielarbeiders leggen de nadruk op het te vervaardigen product. De collega's van de fabrieksarbeiders vinden echter dat het chemisch proces waarlangs de kunstzijde wordt vervaardigd de doorslag zou moeten geven.
De toenemende grensgeschillen roept de vraag op of er niet eens fundamenteel naar het probleem moet worden gekeken. De Nederlandse Bond van Christelijke Fabrieken- en Transportarbeidersbond bindt in 1919 als eerste de kat de bel aan en dwingt de vakcentrale CNV een commissie aan het werk te zetten. Twee jaar later echter komt men binnen het CNV tot de volgende conclusie. "De algemene vergadering, instemmend met de hoofdgedachte in het rapport ontwikkeld, dat in de eerste plaats het bedrijf grondslag moet wezen voor de organisatievorm der vakbonden, meent echter - hoewel de nadere uitwerking van deze gedachten in theorie de juiste lijnen aangeeft - dat de studie van dat vraagstuk in zijn onderdelen nog niet een volledig inzicht in de detailpunten heeft gegeven, zodat een beslissing, ook met het oog op de wisselende bedrijfsverhoudingen, niet in alle onderdelen bindend kan zijn". Het resultaat blijft vervolgens beperkt tot de instelling van een grensregelingscommissie.

Economische ordening
Een nieuwe impuls voor de discussie over het organisatievraagstuk vloeit voort uit het streven binnen de vakbeweging naar alternatieven voor het kapitalisme. De vakcentrales zijn het onderling niet eens. De verbinding met de sociaal-politieke zuil waartoe men behoort staat overeenstemming in de weg. Maar ondanks al die verschillen rijst uit de ontworpen alternatieven een gelijke structuur van het bedrijfsleven op. De individuele bedrijven worden gegroepeerd in bedrijfstakken en boven die bedrijfstakken wordt een overkoepelende sociaal-economische raad gedacht.
De uitwerking van de opvatting over de ordening van het de economie blijft tussen de twee wereldoorlogen geen papieren kwestie. Er werd een bescheiden begin mee gemaakt. Na 15 jaar van geschipper en geschuif  komt in 1933 de Bedrijfsradenwet tot stand. De wet voorzag slechts in de mogelijkheid dat werkgevers en werknemers op bedrijfstakniveau raden zouden vormen voor georganiseerd overleg over een vrij brede reeks van sociaal-economische onderwerpen. Er worden er voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ruim 20 opgericht. Geen kan echter een succes worden genoemd. Windmuller en De Galan constateren echter wel met terugwerkende kracht dat hun grootste betekenis is dat zij "een precedent en een basis schiepen voor hernieuwde pogingen om na de oorlog een doeltreffende bedrijfsorganisatie te bereiken."
De Bedrijfsradenwet drukt de vakbeweging eens te meer op de onvolkomenheden in haar opbouw. Door de instelling van een bedrijfsraad kan de vakbeweging met de werkgevers overleggen over arbeidsverhoudingen, vakopleiding, werkverruiming, fondsvorming en de uitvoering van de nog prille sociale wetgeving. Maar welke bonden mogen aanschuiven? Voor de meeste handarbeidersbonden is het niet zo moeilijk. Hun werkterrein beperkt zich meestentijds tot een beperkt aantal bedrijfstakken. Anders ligt het met de hoofdarbeiders. Hen kom je in bijna elke bedrijfstak tegen. De minister van Sociale Zaken en de werkgevers sluiten hun bonden echter uit van het overleg.

Ziektewet
Een andere impuls voor de aanpak van het organisatievraagstuk vloeit voort uit de ontwikkeling van de sociale zekerheid. Dat is tot aan de Eerste Wereldoorlog bijna een pure vakbondsaangelegenheid. Tijdens de Eerste Wereldoorlog neemt de overheid een deel van de verantwoordelijkheid over. Enkele jaren later wordt er door liberalen en socialisten een gezamenlijk voorstel voor de ziektewet ingediend. Hoewel beiden de opvatting huldigen dat sociale zekerheid een staatszorg is, willen zij de uitvoering opgedragen zien aan zogenaamde bedrijfsverenigingen. Hoewel dit voorstel de eindstreep niet haalt, groeit er een consensus met de confessionele partijen en vakcentrales over de toekomst van de sociale zekerheid. En tegelijkertijd wordt eens te meer duidelijk dat de organisatie van de vakbeweging zich daarbij moet aansluiten.
Direct na de bezettingstijd wordt met enige voortvarendheid de wederopbouw van de vakbeweging opgepakt. De vakcentrales verenigen zich in de Raad van Vakcentrales. En daarbinnen wordt het organisatievraagstuk ogenblik onderwerp van een topcommissie. Binnen een jaar worden de bevindingen in het zogenaamde Blauwzwarte boekje gepresenteerd. "De Commissie adviseert over te gaan tot de bedrijfstakgewijze organisatie der werknemersvakbeweging in elk der drie Vakcentralen. Derhalve behoren in elk dezer Vakcentrales alle werknemers in één en hetzelfde bedrijf georganiseerd te worden in één en dezelfde bedrijfsbond, ongeacht hun beroep. Op dit beginsel dient geen uitzondering gemaakt te worden, ook niet voor het administratieve en commerciële personeel, noch ook voor het hogere technische en opzichthoudende personeel." De taal is dwingend, zoals dat in dat tijdsgewricht gebruikelijk is. Maar de uitwerking van de conclusies van de commissie heeft nogal wat voeten in de aarde. NVV, KAB/NKV en CNV voeren de aanbevelingen door. Het is nog steeds te zien in de structuur van FNV en CNV. Maar het rapport geeft ook de aanzet tot de ontwikkeling van wat nu de Unie MHP is. Hun voorgangers, de katholieke bonden van werkmeesters, kantoorpersoneel en winkelbedienden, hebben zich nimmer bij de conclusies van het Rapport over de bedrijfstakgewijze organisatie der werknemersvakbeweging kunnen neerleggen.

Hugo Klooster, Jeroen Sprenger, Vincent Vrooland, Het Blauwzwarte Boekje, van beroepsorganisatie naar bedrijfsorganisatie, uitgave VHV Amsterdam, januari 1986
J.P. Windmuller, C. de Galan, Arbeidsverhoudingen in Nederland, Utrecht/Antwerpen 1970