Cor Brandsma
Het CNV komt nog wel, absoluut
Van huis uit erg geïnteresseerd in het
vakbondswerk sluit Cor Brandsma (1904-1981) zich al snel aan bij de
vakbeweging. Werkzaam in de betonsector wordt hij aspirantlid - hij
is nog te jong voor het volwaardige lidmaatschap van de fabrieks-
arbeidersbond. Later is hij lid geworden van de Algemene
Nederlandse Bouwarbeidersbond, nadat de strijd over de betonsector
tussen de fabrieksarbeidersbond en bouwbond is bijgelegd.
Van de afdeling Sneek, waarvan zijn vader één van de kopstukken is,
wordt Brandsma al gauw secretaris. Daarnaast is hij actief in een
zangkoor en in de jeugdbeweging. Hij volgt een schriftelijke
PBNA-cursus om betontechnicus te worden maar moet deze studie in de
crisistijd, vanwege de hoge kosten afbreken. Daarna komt hij op de
NVV-kaderschool terecht - eerst plaatselijk - later de Centrale
Kaderschool (CKS) in het Troelstra-oord te Beekbergen. Na de CKS
wordt Brandsma door het NVV gewaagd in bezoldigde dienst te komen
als propagandist voor de provincie Friesland. Korte tijd later
wordt hij districtsbestuurder voor de ANB in Friesland. Dat duurt
tot de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog werkt hij enige tijd
bij het Centrale Distributie Kantoor, maar hij krijgt wegens
onbetrouwbaarheid ontslag als uitkomt dat hij militaire dienst
heeft geweigerd. Hij heeft verder in de bezettingstijd niet zo veel
meer gedaan. 'Slechts een beetje illegaal werk natuurlijk, daar
ontkom je toch niet aan.'
Na de bevrijding komt bij naar Amsterdam om bondssecretaris van de
ANB te worden In 1955 volgt hij Geert Klein op als bondsvoorzitter,
wat hij tot 1964 is. Inmiddels is hij dan in 1962 lid van de Tweede
Kamer geworden voor de Partij van de Arbeid (PvdA). Na vier en half
jaar moet hij in 1967 zijn parlementszetel weer opgeven. Nog lange
tijd is hij actief in de Heemstedense gemeentepolitiek, als
voorzitter van de gemeenteraadsfractie van de PvdA. Daarna houdt
Brandsma zich nog enige tijd onledig met het bestuurderschap van
een woningbouwvereniging.
Het CNV komt
nog wel absoluut
'Die ontwikkeling naar grotere
eenheid zie ik alleen maar als gunstig. het moet die kant uit. Het
heeft helemaal geen zin' alleen al uit zakelijke overwegingen - om
alle drie een eigen apparaat te hebben. Als je toch hetzelfde
bedoelt en hetzelfde nastreeft, is het gezond om bij elkaar te gaan
zitten. Een versplintering houdt de werkelijke noodzakelijke
ontwikkeling tegen, althans remt deze af. Neen dl fusie is absoluut
noodzakelijk Dat zal de werkkracht en ook de eensgezindheid
bevorderen en dat vind ik heel belangrijk."
In Sneek,
waar we een afdeling van de katholieke bond en ook van de NCB
hadden, bestond al een uitstekende samenwerking. Mijn vader was
voorzitter van onze bond en hij ging als broer om met de
voorzitters van de andere bonden. Alles deden ze met z'n drieën en
dat ging altijd prima. De samenwerking met de twee andere bonden
was in heel Friesland uitstekend. Ik weet nog best die toestanden
rond de vakantie in de dertiger jaren. In het westen van het land
hadden de hoofdbesturen al overeenstemming bereikt over de eerste
drie dagen vakantie.
Sterrit
De Friese bond van timmerliedenpatroons
verzette zich tegen dit soort nieuwe dingen. In de zomer ga je toch
geen vakantie houden, zeiden ze, wie moet dat dan betalen? Toen zij
hun jaarvergadering in Heerenveen hadden, hebben wij met ons drieën
een soort sterrit georganiseerd. Vanuit alle delen van de provincie
werden er fietstochten - iedereen met plakkaten op de fiets en
dergelijke - gehouden naar Heerenveen, waar we een grote meeting
hadden. Op die manier hebben we de drie dagen vakantie afgedwongen.
We hebben de vakantie moeten veroveren; we hadden alleen maar een
ziektewet en een ongevallenwet en later die ouderdomswet; we hadden
geen vakantiefondsen, geen risicofonds. We hadden niets in die
tijd. De vakbeweging van toen was daarom veel meer gedwongen zich
direct op de lonen en de arbeidsvoorwaarden te richten dan op
maatschappijhervormende dingen. Dachten we wel aan
maatschappijhervorming, aan verwezenlijking kwamen we niet toe. We
hadden dus voornamelijk te maken met het veroveren van elementaire
levensrechten en dat vergemakkelijkte de samenwerking.
De oprichting van de Raad van Vakcentrales en de Stichting van de
Arbeid en - voor de bedrijfstakken - van de bedrijfsunies en
bedrijfsraden is allemaal het werk geweest van de vakcentrales. In
1945-1946 hoorden we dat deze afspraken waren gemaakt. In de
bouwnijverheid kenden we overigens al voor de oorlog een
bedrijfsraad, een overlegorgaan van werkgevers- en
werknemersorganisaties.
Geen
obstakel
De samenwerking met de twee andere bonden in
de bedrijfsunie was goed. Je hebt natuurlijk wel eens verschil van
mening, maar dat heb je zelfs in je eigen bond. Dat vind ik geen
obstakel. Het gaat erom of je elkaar vinden kunt in de opzet van je
acties en er ook samen met z'n drieën achter staat. Daar hebben
wij, voorzover ik mij herinner, nooit problemen mee gehad. Het is
voornamelijk een kwestie van mensen natuurlijk. De oude Andriessen,
voorzitter van de katholieke bond, was de eerste voorzitter van de
bedrijfsunie. Je kon met hem lezen en schrijven, een zeer bekwame
vent. Ik heb ontzettend veel respect voor hem gehad. Een rustige
man die de zaak, als het dan een beetje storm liep, binnen de
perken kon houden. We konden wat beter met de katholieken overweg.
In het algemeen is de katholieke levensopvatting in het dagelijkse
leven wat opener, wat vlotter. Die hebben niet dat gezeur van op
zondag mag dit niet, je mag in een kroeg zitten en een borreltje
drinken. Ik bedoel, ze hebben niet dat zwaar-op-dehandse.De NCB
kon wel eens wat weifelend zijn, wat stugger, wat moeilijker over
de brug te halen. Ze zaten altijd met wat van die ethische dingen
in het achterhoofd. Maar als ik nu één collega heb gehad met wie ik
ontzettend goed kon opschieten, die in mijn ogen een prachtvent
was, dan was dat Jan van Eibergen, voorzitter van de NCB en later
van het CNV. Het is zo moeilijk om nu een oordeel te geven over het
bisschoppelijk mandement van 1954, dat het einde van de
samenwerking in de bedrijfsunie betekende.
Voldongen
feiten
Die katholieke jongens, met wie wij als broeders
omgingen die werden gewoon door de bisschoppen voor voldongen
feiten geplaatst. Die hadden niet eens de mogelijkheid om tegen die
bisschoppen te zeggen: "Doen jullie het wel goed?" Voor hen was dit
mandement in het kader van de kerkdiscipline een gegeven. Ik ben
zelf niet gelovig, maar ik kan het best begrijpen dat iemand wel
gelovig is en daar neem ik mijn petje voor af. Als hij dan zegt:
"Ik wil alle verplichtingen die uit mijn geloof voortvloeien
nakomen", dan zeg ik: "Ga je gang". Ik wil daarin niemand
dwarszitten.
Na het mandement hadden we geen georganiseerde samenwerking meer,
maar we werkten natuurlijk gewoon samen. Als we elkaar nodig hadden
met bijvoorbeeld het opstellen van al onze verlangens inzake de
arbeidsvoorwaarden, dan deden we dat gemeenschappelijk. Als je
naar conferenties ging, ging je ook met z'n drieën. We hielden van
tevoren even ruggespraak over wie dit en wie dat zou doen. Als een
van de eersten hebben we dan ook weer een gereglementeerde
samenwerking opgezet, de Centrale Commissie Bouwnijverheid. Dat
vloeide gewoon uit de omstandigheden voort. In die CCB werd alles
besproken op het gebied van de arbeidsvoorwaarden. We hadden een
zeer frequent vergaderschema. Kortom, het was allemaal goed
geregeld, het liep allemaal gesmeerd.
Taakverdeling
Het secretariaat lag in handen van de
katholieke bond en ik was de voorzitter. Dat was dus net andersom
als bij de bedrijfsunie. De reden van de gewijzigde taakverdeling
weet ik niet meer. We hadden in die tijd wel de opvatting: de
grootste bond is de eerste woordvoerder. Mijn voorganger. Geert
Klein, dacht er precies tegengesteld over. Die zei: 'We
moeten het secretariaat in handen hebben". Hij was overal
secretaris van; als er wat secretarisposten te verdelen vielen, in
de bedrijfstak, dan moest hij die hebben. Hij zei altijd: "Dan heb
ik de zaak in handen, want dan komen de brieven bij mij binnen en
ik schrijf de brieven die moeten uitgaan". Ik moet eerlijk zeggen,
als er ooit een goed secretariaat is geweest dan was het dat van de
CCB bij de katholieke bond, Drift 8 te Utrecht.
Waar ik altijd aan terug denk, dat is de staking van 1960. Voor de
buitenwacht was ik de grote man, de leider. Maar het werk gebeurde
in Utrecht. Ik kreeg de bedankjes, de huldigingen die ik helemaal
niet verdiende. Want Henk Werkhoven en Piet Willemse, dat waren
de mannen die de staking hebben geleid.
Kort
aangebonden
Deze staking was een opzienbarende zaak. De
onderhandelingen waren vastgelopen. In het gebouw van de SER
vergaderden we toen met de regering en de werkgevers. De werkgevers
wilden niet over de brug komen. Hun voorzitter, Job Dura uit
Rotterdam, een erg kort aangebonden vent, zei op een gegeven
ogenblik in die grote vergadering dat hij het verdomde. Ik stond
daarop op en riep naar de werkgevers: dat betekent staking.
Iedereen keek verbaasd en die Dura pakte zijn tas en ging weg. Ik
zat dicht bij de deur, hield hem daar nog even tegen en zei: 'Weet
wat je doet, de boel gaat plat". 'Verdomme", zei hij en ging de
deur uit. De boel was toen kapot.
We hebben de werkgevers, die ons maar een beetje uitlachten,
vervolgens een ultimatum gestuurd en nadat dat was verlopen ging de
boel plat. Het ging voortreffelijk. Kijk, die jongens op het
secretariaat hebben ontzettend moeten zwoegen. De telefoons stonden
niet stil, de pers zwabberde altijd om de deur heen. Na één of twee
dagen kregen we bericht van de christelijke patroonsbond. Die
wilden de cao wel tekenen. Met die bond hebben we toen een contract
afgesloten, waardoor er een splitsing kwam in het werkgeverskamp.
De katholieke en de algemene patroonsbond zetten de strijd voort,
maar moesten uiteindelijk ook door de knieën.
Een prestatie die we ook gezamenlijk hebben geleverd, is het
Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Binnen het NVV hebben wij veel moeten
vechten voor een eigen kantoor, dat de sociale verzekeringswetten
voor de bouwnijverheid zou uitvoeren. De vakcentrale had liever dat
de administratie van de bedrijfsverenigingen door een
gemeenschappelijk kantoor zou worden gedaan. Ik ben altijd
eigenwijs geweest en heb altijd gezegd: "Niemand beter dan wij zelf
weten hoe de sociale wetten in de bouwnijverheid moeten worden
toegepast. Dat moet je niet overlaten aan een ambtenaar".
Spectaculair
Er zijn wel meer bedrijfstakken die een
eigen administratie voeren maar wij waren de grootste, het meest
spectaculair en het meest gevoelig. Ik durf van mezelf te zeggen
dat ik mij daarvoor heb ingezet, als voorzitter van de
bedrijfsvereniging en van het SFB. Wij zijn het geweest die toen
tegen het SFB hebben gezegd: "In de gevallen, die kloppen met de in
de wet genoemde gegevens, moeten jullie uitkeren maar zodra er wat
aan de knikker is, moeten jullie het aan ons voorleggen". Wij
hebben toen twee commissies ingesteld, één voor de
werkloosheidswet, waarvan ik voorzitter werd en één voor de
ziektewet. 's Zondags zat ik dan van 10.00 uur 's ochtends tot
18.00 uur `s avonds al die gevallen, waar iets aan mankeerde, na te
kijken. Alle zes commissieleden deden dat. Ik wil hiermee aantonen
hoezeer we zelf de noodzaak inzagen om dit in eigen hand te
houden.
Als ik terugkijk op onze samenwerking dan - die stelling durf ik
aan - is er geen enkele reden voor de NVB om te zeggen: "Het was
toch wel een teleurstelling, er is eigenlijk niet uitgekomen wat we
ervan hadden verwacht. Ze zullen altijd moeten toegeven dat die
samenwerking nodig, nuttig en vruchtbaar was. Dat geldt voor hun
leden net zo goed als voor de onze. Ik betreur het dan ook sterk
dat ze niet bij de federatievorming zijn betrokken; de samenwerking
is nu niet volmaakt, er mankeert een partij. Maar ze komen
natuurlijk wel, ja ze komen, dat is absoluut zeker."
(Eerder verschenen in Stuwing, augustus 1978)