U bent hier
De kleine wereld van
Cor Brandsma
http://www.jeroensprenger.nl/cor-brandsma-01.html

© 2013 De kleine wereld van

Cor Brandsma

Het CNV komt nog wel, absoluut

Van huis uit erg geïnteresseerd in het vakbondswerk sluit Cor Brandsma (1904-1981) zich al snel aan bij de vakbeweging. Werkzaam in de betonsector wordt hij aspirantlid - hij is nog te jong voor het volwaardige lidmaatschap van de fabrieks- arbeidersbond. Later is hij lid geworden van de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond, nadat de strijd over de betonsector tussen de fabrieksarbeidersbond en bouwbond is bijgelegd.
Van de afdeling Sneek, waarvan zijn vader één van de kopstukken is, wordt Brandsma al gauw secretaris. Daarnaast is hij actief in een zangkoor en in de jeugdbeweging. Hij volgt een schriftelijke PBNA-cursus om betontechnicus te worden maar moet deze studie in de crisistijd, vanwege de hoge kosten afbreken. Daarna komt hij op de NVV-kaderschool terecht - eerst plaatselijk - later de Centrale Kaderschool (CKS) in het Troelstra-oord te Beekbergen. Na de CKS wordt Brandsma door het NVV gewaagd in bezoldigde dienst te komen als propagandist voor de provincie Friesland. Korte tijd later wordt hij districtsbestuurder voor de ANB in Friesland. Dat duurt tot de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog werkt hij enige tijd bij het Centrale Distributie Kantoor, maar hij krijgt wegens onbetrouwbaarheid ontslag als uitkomt dat hij militaire dienst heeft geweigerd. Hij heeft verder in de bezettingstijd niet zo veel meer gedaan. 'Slechts een beetje illegaal werk natuurlijk, daar ontkom je toch niet aan.'
Na de bevrijding komt bij naar Amsterdam om bondssecretaris van de ANB te worden In 1955 volgt hij Geert Klein op als bondsvoorzitter, wat hij tot 1964 is. Inmiddels is hij dan in 1962 lid van de Tweede Kamer geworden voor de Partij van de Arbeid (PvdA). Na vier en half jaar moet hij in 1967 zijn parlementszetel weer opgeven. Nog lange tijd is hij actief in de Heemstedense gemeentepolitiek, als voorzitter van de gemeenteraadsfractie van de PvdA. Daarna houdt Brandsma zich nog enige tijd onledig met het bestuurderschap van een woningbouwvereniging.

Het CNV komt nog wel absoluut
'Die ontwikkeling naar grotere eenheid zie ik alleen maar als gunstig. het moet die kant uit. Het heeft helemaal geen zin' alleen al uit zakelijke overwegingen - om alle drie een eigen apparaat te hebben. Als je toch hetzelfde bedoelt en hetzelfde nastreeft, is het gezond om bij elkaar te gaan zitten. Een versplintering houdt de werkelijke noodzakelijke ontwikkeling tegen, althans remt deze af. Neen dl fusie is absoluut noodzakelijk Dat zal de werkkracht en ook de eensgezindheid bevorderen en dat vind ik heel belangrijk."
In Sneek, waar we een afdeling van de katholieke bond en ook van de NCB hadden, bestond al een uitstekende samenwerking. Mijn vader was voorzitter van onze bond en hij ging als broer om met de voorzitters van de andere bonden. Alles deden ze met z'n drieën en dat ging altijd prima. De samenwerking met de twee andere bonden was in heel Friesland uitstekend. Ik weet nog best die toestanden rond de vakantie in de dertiger jaren. In het westen van het land hadden de hoofdbesturen al overeenstemming bereikt over de eerste drie dagen vakantie.

Sterrit
De Friese bond van timmerliedenpatroons verzette zich tegen dit soort nieuwe dingen. In de zomer ga je toch geen vakantie houden, zeiden ze, wie moet dat dan betalen? Toen zij hun jaarvergadering in Heerenveen hadden, hebben wij met ons drieën een soort sterrit georganiseerd. Vanuit alle delen van de provincie werden er fietstochten - iedereen met plakkaten op de fiets en dergelijke - gehouden naar Heerenveen, waar we een grote meeting hadden. Op die manier hebben we de drie dagen vakantie afgedwongen. We hebben de vakantie moeten veroveren; we hadden alleen maar een ziektewet en een ongevallenwet en later die ouderdomswet; we hadden geen vakantiefondsen, geen risicofonds. We hadden niets in die tijd. De vakbeweging van toen was daarom veel meer gedwongen zich direct op de lonen en de arbeidsvoorwaarden te richten dan op maatschappijhervormende dingen. Dachten we wel aan maatschappij­hervorming, aan verwezenlijking kwamen we niet toe. We hadden dus voornamelijk te maken met het veroveren van elementaire levensrechten en dat vergemakkelijkte de samenwerking.
De oprichting van de Raad van Vakcentrales en de Stichting van de Arbeid en - voor de bedrijfstakken - van de bedrijfsunies en bedrijfsraden is allemaal het werk geweest van de vakcentrales. In 1945-1946 hoorden we dat deze afspraken waren gemaakt. In de bouwnijverheid kenden we overigens al voor de oorlog een bedrijfsraad, een overlegorgaan van werkgevers- en werknemersorganisaties.

Geen obstakel
De samenwerking met de twee andere bonden in de bedrijfsunie was goed. Je hebt natuurlijk wel eens verschil van mening, maar dat heb je zelfs in je eigen bond. Dat vind ik geen obstakel. Het gaat erom of je elkaar vinden kunt in de opzet van je acties en er ook samen met z'n drieën achter staat. Daar hebben wij, voorzover ik mij herinner, nooit problemen mee gehad. Het is voornamelijk een kwestie van mensen natuurlijk. De oude Andriessen, voorzitter van de katholieke bond, was de eerste voorzitter van de bedrijfsunie. Je kon met hem lezen en schrijven, een zeer bekwame vent. Ik heb ontzettend veel respect voor hem gehad. Een rustige man die de zaak, als het dan een beetje storm liep, binnen de perken kon houden. We konden wat beter met de katholieken overweg. In het algemeen is de katholieke levensopvatting in het dagelijkse leven wat opener, wat vlotter. Die hebben niet dat gezeur van op zondag mag dit niet, je mag in een kroeg zitten en een borreltje drinken. Ik bedoel, ze hebben niet dat zwaar-op-de­handse.De NCB kon wel eens wat weifelend zijn, wat stugger, wat moeilijker over de brug te halen. Ze zaten altijd met wat van die ethische dingen in het achterhoofd. Maar als ik nu één collega heb gehad met wie ik ontzettend goed kon opschieten, die in mijn ogen een prachtvent was, dan was dat Jan van Eibergen, voorzitter van de NCB en later van het CNV. Het is zo moeilijk om nu een oordeel te geven over het bisschoppelijk mandement van 1954, dat het einde van de samenwerking in de bedrijfsunie betekende.

Voldongen feiten
Die katholieke jongens, met wie wij als broeders omgingen die werden gewoon door de bisschoppen voor voldongen feiten geplaatst. Die hadden niet eens de mogelijkheid om tegen die bisschoppen te zeggen: "Doen jullie het wel goed?" Voor hen was dit mandement in het kader van de kerkdiscipline een gegeven. Ik ben zelf niet gelovig, maar ik kan het best begrijpen dat iemand wel gelovig is en daar neem ik mijn petje voor af. Als hij dan zegt: "Ik wil alle verplichtingen die uit mijn geloof voortvloeien nakomen", dan zeg ik: "Ga je gang". Ik wil daarin niemand dwarszitten.
Na het mandement hadden we geen georganiseerde samenwerking meer, maar we werkten natuurlijk gewoon samen. Als we elkaar nodig hadden met bijvoorbeeld het opstellen van al onze verlangens inzake de arbeids­voorwaarden, dan deden we dat gemeenschappelijk. Als je naar conferenties ging, ging je ook met z'n drieën. We hielden van tevoren even ruggespraak over wie dit en wie dat zou doen. Als een van de eersten hebben we dan ook weer een gereglementeerde samenwerking opgezet, de Centrale Commissie Bouwnijverheid. Dat vloeide gewoon uit de omstandigheden voort. In die CCB werd alles besproken op het gebied van de arbeidsvoorwaarden. We hadden een zeer frequent vergader­schema. Kortom, het was allemaal goed geregeld, het liep allemaal gesmeerd.

Taakverdeling
Het secretariaat lag in handen van de katholieke bond en ik was de voorzitter. Dat was dus net andersom als bij de bedrijfsunie. De reden van de gewijzigde taakverdeling weet ik niet meer. We hadden in die tijd wel de opvatting: de grootste bond is de eerste woordvoerder. Mijn voorganger. Geert Klein, dacht er precies tegengesteld over. Die zei: 'We moeten het secretariaat in handen hebben". Hij was overal secretaris van; als er wat secretarisposten te verdelen vielen, in de bedrijfstak, dan moest hij die hebben. Hij zei altijd: "Dan heb ik de zaak in handen, want dan komen de brieven bij mij binnen en ik schrijf de brieven die moeten uitgaan". Ik moet eerlijk zeggen, als er ooit een goed secretariaat is geweest dan was het dat van de CCB bij de katholieke bond, Drift 8 te Utrecht.
Waar ik altijd aan terug denk, dat is de staking van 1960. Voor de buitenwacht was ik de grote man, de leider. Maar het werk gebeurde in Utrecht. Ik kreeg de bedankjes, de huldigingen die ik helemaal niet verdiende. Want Henk Werkhoven en Piet Willemse, dat waren de mannen die de staking hebben geleid.

Kort aangebonden
Deze staking was een opzienbarende zaak. De onderhandelingen waren vastgelopen. In het gebouw van de SER vergaderden we toen met de regering en de werkgevers. De werkgevers wilden niet over de brug komen. Hun voorzitter, Job Dura uit Rotterdam, een erg kort aangebonden vent, zei op een gegeven ogenblik in die grote vergadering dat hij het verdomde. Ik stond daarop op en riep naar de werkgevers: dat betekent staking. Iedereen keek verbaasd en die Dura pakte zijn tas en ging weg. Ik zat dicht bij de deur, hield hem daar nog even tegen en zei: 'Weet wat je doet, de boel gaat plat". 'Verdomme", zei hij en ging de deur uit. De boel was toen kapot.
We hebben de werkgevers, die ons maar een beetje uitlachten, vervolgens een ultimatum gestuurd en nadat dat was verlopen ging de boel plat. Het ging voortreffelijk. Kijk, die jongens op het secretariaat hebben ontzettend moeten zwoegen. De telefoons stonden niet stil, de pers zwabberde altijd om de deur heen. Na één of twee dagen kregen we bericht van de christelijke patroonsbond. Die wilden de cao wel tekenen. Met die bond hebben we toen een contract afgesloten, waardoor er een splitsing kwam in het werkgeverskamp. De katholieke en de algemene patroonsbond zetten de strijd voort, maar moesten uiteindelijk ook door de knieën.
Een prestatie die we ook gezamenlijk hebben geleverd, is het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Binnen het NVV hebben wij veel moeten vechten voor een eigen kantoor, dat de sociale verzekeringswetten voor de bouwnijverheid zou uitvoeren. De vakcentrale had liever dat de administratie van de bedrijfsverenigingen door een gemeenschappelijk kantoor zou worden gedaan. Ik ben altijd eigenwijs geweest en heb altijd gezegd: "Niemand beter dan wij zelf weten hoe de sociale wetten in de bouwnijverheid moeten worden toegepast. Dat moet je niet overlaten aan een ambtenaar".

Spectaculair
Er zijn wel meer bedrijfstakken die een eigen administratie voeren maar wij waren de grootste, het meest spectaculair en het meest gevoelig. Ik durf van mezelf te zeggen dat ik mij daarvoor heb ingezet, als voorzitter van de bedrijfsvereniging en van het SFB. Wij zijn het geweest die toen tegen het SFB hebben gezegd: "In de gevallen, die kloppen met de in de wet genoemde gegevens, moeten jullie uitkeren maar zodra er wat aan de knikker is, moeten jullie het aan ons voorleggen". Wij hebben toen twee commissies ingesteld, één voor de werkloosheidswet, waarvan ik voorzitter werd en één voor de ziektewet. 's Zondags zat ik dan van 10.00 uur 's ochtends tot 18.00 uur `s avonds al die gevallen, waar iets aan mankeerde, na te kijken. Alle zes commissieleden deden dat. Ik wil hiermee aantonen hoezeer we zelf de noodzaak inzagen om dit in eigen hand te houden.
Als ik terugkijk op onze samenwerking dan - die stelling durf ik aan - is er geen enkele reden voor de NVB om te zeggen: "Het was toch wel een teleurstelling, er is eigenlijk niet uitgekomen wat we ervan hadden verwacht. Ze zullen altijd moeten toegeven dat die samenwerking nodig, nuttig en vruchtbaar was. Dat geldt voor hun leden net zo goed als voor de onze. Ik betreur het dan ook sterk dat ze niet bij de federatievorming zijn betrokken; de samenwerking is nu niet volmaakt, er mankeert een partij. Maar ze komen natuurlijk wel, ja ze komen, dat is absoluut zeker."


(Eerder verschenen in Stuwing, augustus 1978)