Eimert Sinoo
Eimert Sinoo, bestuurder van de Nederlandsche Steenhouwersbond en de Algemeene Nederlandsche Bouwarbeidersbond, is geboren te Gorinchem op 3 augustus 1880 en overleden te Amsterdam op 30 december 1971. Hij was de zoon van Eimert Snoo, besteller, en Barbara Nicolasina de Graaff. Op 23 november 1904 trad hij in het huwelijk met Albertina Kornelia van Dijken, met wie hij vier dochters kreeg.
Sinoo's moeder overleed toen hij zeven jaar oud was, waarna
Sinoo werd opgenomen in het Diaconie Armhuis. Na de lagere school
werd hij, dertien jaar oud, leerling in een steenhouwerij. Hij
volgde twee jaar lang onderwijs op een burgeravondschool en verliet
op negentien-jarige leeftijd het weeshuis. Door de aard van zijn
werk kwam hij in het hele land, maar ook in Duitsland en Frankrijk.
In 1900 kwam hij - twintig jaar oud - in Dordrecht te werken. Daar
richtte hij met anderen een plaatselijke steenhouwersbond op, die
zich aansloot bij de landelijke steenhouwersbond Eendracht Maakt
Macht. Enkele jaren later trok Sinoo naar Haarlem, waar hij
voorzitter werd van de plaatselijke afdeling van de
steenhouwersbond. In die hoedanigheid trad hij tijdens de
spoorwegstakingen van 1903 toe tot het Haarlems Comité van Verweer
tegen de dwangwetten van Abraham Kuyper. Als gevolg van deze
gebeurtenissen werden veel vooraanstaande bondsleden uitgesloten.
Zij zagen zich gedwongen, zoals in Den Haag, op coöperatieve
grondslag een eigen steenhouwersbedrijf te beginnen dan wel, zoals
in Rotterdam, de bedrijfstak te verlaten. Sinoo gelukte het toch
weer enige organisatie van de grond te tillen. In 1904 richtte hij
een vereniging te Utrecht op en in 1905 een vereniging in
Rotterdam, met jongeren die voor de 'moderne' opvattingen van
Henri Polak
voelden. In 1907 kwam hieruit de Nederlandsche Steenhouwersbond
voort, die zich in 1908 op aandrang van Sinoo bij het NVV aansloot.
Door toedoen van Sinoo sloot ook de afdeling Groningen van
Eendracht Maakt Macht zich bij de bond aan. Deze afdeling was
aanvankelijk op het Nationaal Arbeids-Secretariaat georiënteerd,
maar maakte een 'ommezwaai'. Achtergrond daarvan was dat Sinoo uit
Duitsland het idee van 'vertrouwensmannen' had meegebracht en in
Groningen gedaan gekregen had dat dit bij de wederopbouw van het
Academiegebouw was ingevoerd. Hierdoor hadden de steenhouwers een
beter zicht op tariefprijzen en andere regelingen. Sinoo's
bekendheid met de voorbereidingen in Duitsland voor een wettelijke
bescherming van de steenhouwers speelde ook een rol bij de
totstandkoming van de Steenhouwerswet in Nederland. Vooral het feit
dat geneeskundig onderzoek daarbij argumenten leverde, onderkende
hij als belangrijk. Het was onder steenhouwers algemeen bekend dat
het werken met bepaalde soorten natuursteen - in het bijzonder
zandsteen - dodelijke gevolgen konden hebben. Toen Bram Brands, de
penningmeester van het Steenhouwersziekenfonds waarbij nagenoeg
alle Rotterdamse steenhouwers waren aangesloten, met het idee kwam
de arts van het ziekenfonds te vragen de steenhouwers te
onderzoeken en de resultaten in een rapport voor te leggen, kwam de
actie op gang. In een gemeenschappelijke vergadering van
ziekenfonds en bond moest Sinoo het ziekenfondsbestuur van de
zinvolheid hiervan overtuigen. De opkomst op de vergadering was
groot, maar het spreken ging Sinoo slecht af: 'Wel had ik al een
grote dosis vergadering-routine en was ik ook als spreker niet
onervaren, maar het houden van een propaganda-speech is heel wat
eenvoudiger dan het houden van een inleiding over een bepaald
onderwerp; des te meer, waar ons in het betreffende geval over het
onderwerp niet bijster veel gegevens bekend waren.' Doordat een
steenhouwer in de zaal plotseling een hoestbui met bloedspuwing
kreeg, raakte iedereen overtuigd van de noodzaak een onderzoek in
te stellen. De arts S. Elias bleek bereid mee te werken. Hij
promoveerde hier zelfs op en de resultaten verschenen in zijn
dissertatie Iets over Steenhouwers en hun Vak (Rotterdam
1909). De gegevens werden bovendien verwerkt in rapporten die
kritische ingenieurs en bouwkundigen in deze jaren over dezelfde
problematiek uitbrachten, zoals het rapport Steenhouwersarbeid
en steenhouwersziekte (Rotterdam 1910). Voor minister A.S.
Talma waren de resultaten van deze onderzoekingen zodanig
schokkend, dat hij in 1910 een ontwerp voor de Steenhouwerswet bij
de Tweede Kamer indiende. Mede door de inbreng van het
SDAP-kamerlid W.P.G.
Helsdingen, die de regering eerder bekritiseerd had omdat zij
erin had toegestemd dat bij de bouw van het Vredespaleis in Den
Haag de gevaarlijke Oberkirchner-zandsteen werd verwerkt, trad de
wet in 1913 in werking.
Sinoo, die in 1908 de redactie van het bondsblad De
Steenhouwer op zich genomen had, wilde niet dat de bond hem in
bezoldigde dienst aanstelde. Naar zijn inzicht was deze te klein om
de last daarvan te kunnen dragen. Hij bepleitte aansluiting bij een
sterkere bond. Nadat de bond in 1912 was opgegaan in de Centrale
Bond van Bouwvakarbeiders, werd Sinoo in 1917 gekozen tot
gesalarieerd bestuurder van deze bond. Met het samengaan van de
Centrale Bond van Bouwvakarbeiders en de Algemeene Nederlandsche
Timmerliedenbond in de Algemeene Nederlandsche Bouwarbeidersbond
(ANB) in 1920 werd Sinoo lid van het bondsbestuur, aanvankelijk als
tweede secretaris, vanaf 1925 als bondssecretaris. Verbetering van
arbeidsomstandigheden bleef Sinoo bezig houden. Vele jaren
achtereen verzorgde hij in De Bouwer een wekelijkse rubriek,
waarin hij op de oorzaken van onveiligheid wees. Met behulp van
lichtbeelden waarschuwde hij op bijeenkomsten door het gehele land
voor onveilige en ongezonde werksituaties. In 1927 was hij de
centrale kracht achter het Bouwveiligheidscongres dat door de ANB
werd georganiseerd. Naar aanleiding hiervan stelde de Minister van
Arbeid een Commissie voor de Bouwveiligheid in waarin Sinoo zitting
nam. Aan de vooravond van het tienjarig bestaan van de ANB in 1930
nam Sinoo contact op met de firma CAPI voor de vervaardiging van
een film. In het kader van afspraken die Joris Ivens met zijn
vader, de eigenaar van CAPI, had gemaakt, werd het maken van deze
film aan hem toevertrouwd. Op aanwijzingen van Sinoo maakte Ivens
een lange film over de verschillende bouwberoepen en -technieken,
die in 1930 onder de titel 'Wij bouwen' in première ging. Later
werkte Sinoo nog mee aan andere films, die in opdracht van de ANB
werden vervaardigd. Het succes dat werd geoogst met 'Wij bouwen',
kon echter niet worden overtroffen. Sinoo, die graag door het land
zwierf en daarbij een grote levenslust uitstraalde, werd door zijn
vriend, de schrijver A.M. de Jong wel beschreven als 'de
Flierefluiter van de vakbeweging'. Bij zijn afscheid als
bondssecretans in augustus 1940 noemde De Bouwer Sinoo een
man met een eigen stijl: 'Z'n sprankelende geest bewaarde hem
ervoor een sleurwerker te worden. Hij had oog voor perspectieven en
hij wist het initiatief te nemen als een ideaal hem toewenkte'.
Vanwege zijn verdiensten op het terrein van verbetering van de
arbeidsomstandigheden verbond de Bouw- en Houtbond FNV zijn naam in
1987 aan een jaarlijkse prijs voor verbetering van de
arbeidsomstandigheden in de bouw- en houtnijverheid: de Eimert
Sinoo-prijs.
PUBLIKATIES:
Artikelen in De Steenhouwer, De Bouwvakarbeider en De Bouwer; Vacantie voor steenhouwers. Een woord aan alle ongeorganiseerde steenhouwers, polijsters, zagers en allen die in het steenhouwersbedrijf werkzaam zijn (Amsterdam 1927); 'Doe het veilig' in: De Bouwer, 1927, nrs. 20, 22 t/m 29, 31, 32, 35, 36, 37, 44; 1928, nrs. 3,4, 5, 9, 11, 13, 16, 17, 28, 30, 33, 50, 52; 1929, nrs. 5, 9, 18, 37, 40, 49; 'De groote bondsfilm "Wij bouwen" ' in: De Bouwer, 1930, nrs. 1, 4, 6, 7, 10, 19, 28, 39, 43.
LITERATUUR:
De Bouwer, 1 en 29.8. 1940; A. Leusink, Op hechte fundamenten (Amsterdam 1950); De Bouwer, 19.1.1972.
PORTRET:
E. Sinoo, uit: A. Leusink, Op hechte fundamenten (Amsterdam 1950) 186
Auteur: Jeroen J.C. Sprenger
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 4 (1990), p. 189-192