Jan Mertens
De Bouw- en Houtbond stond voor de hele tent
De oud-voorzitter van het Nederlands Katholiek Vakverbond, Jan Mertens, heeft weinig moeite met het karakteriseren van de Bouw- en Houtbond NKV. "In de Bouw- en Houtbond"- zo zegt hij - "heerst een stemming van: "als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan". "Ruimhartig", "geen gezeur", "niet kleinzerig" zijn andere termen die Mertens bij voortduring gebruikt als hem gevraagd wordt naar de verhouding tussen de bond en de vakcentrale.
Het oordeel van Mertens is gebaseerd op een langdurige loopbaan binnen de katholieke arbeidersbeweging. Aan het eind van de dertiger jaren was hij in Breda al diocesaan voorzitter van De Jonge Werkman en landelijk bestuurder van dezelfde organisatie. In deze hoedanigheid woonde hij de vergaderingen bij van de verbondsraad van het R.K. Werkliedenverbond zoals de katholieke vakcentrale voor de Tweede Wereldoorlog heette. In 1953 werd hij lid van het verbondsbestuur van de Katholieke Arbeidersbeweging (KAB), belast met de portefeuille sociale verzekeringen en jeugdzaken. Ruim tien jaar later volgde Mertens Toon Middelhuis op als voorzitter van de katholieke vakcentrale, die na een structuurwijziging Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) heette. Tot 1973 vervulde hij deze functie. Vervolgens was hij vier jaar lang staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet Den Uyl.
Gemêleerd
"Als vertegenwoordiger van De Jonge Werkman"
- zegt Mertens - "mocht ik al vrij jong verbondsraadsvergaderingen
bijwonen van het R.K. Werkliedenverbond. Je werd dan geconfronteerd
met het landelijk werk. De verbondsraad was een zeer gemêleerd
gezelschap, maar je kon duidelijk zien van welke bedrijfstak de
vertegenwoordigers afkomstig waren. Je had bepaalde typen, die
duidelijk van elkaar te onderscheiden waren. De bouwvakkers kwamen
over als royale mensen, voor wie de geest ging boven de letter. Dit
in tegenstelling tot bijvoorbeeld de metaalbewerkers, die liever
precisiewerk wilden leveren. Ook in stijl van woordvoeren kwamen
deze verschillen tot uiting". Mertens heeft de vergaderingen van de
verbondsraad als zeer verrijkende bijeenkomsten ervaren. Het gaf
een totaal beeld van het sociale gebeuren in Nederland. Doordat
iedere bond zijn eigen kennis van zaken, zijn eigen problematiek,
inbracht, werd het vakverbond daarin deelgenoot. In die
verscheidenheid van problemen moest de vakcentrale een eigen koers
uitzetten. Die beleidsbepaling was uiteraard onderwerp van
discussie tussen de bonden en de vakcentrale en leidde soms tot
onderlinge spanningen. In enkele gevallen lieten bonden hun
argumenten gepaard gaan met het dreigement de vakcentrale te
verlaten.
Geen
gezanik
Een dergelijke opstelling was de Bouw- en Houtbond
NKV vreemd. Mertens: "Als je praat over echte KAB- of NKV-bonden
dan is de bouwbond er één van. De bouwbond stond voor de hele tent.
Dat gold voor het landelijk, maar ook voor het plaatselijk niveau.
Nooit geen gezanik over contributieverhogingen of over bijzondere
bijdragen. Die bereidheid bestond ook als het ging om
vertegenwoordigingen in landelijke instellingen als Herwonnen
Levenskracht, de Volkskrant, Berg en Bosch en dergelijke. De
bouwbond was niet de gemakkelijkste bond en had ook niet de
gemakkelijkste bestuurders. Maar je kon er van op aan, dat ze nooit
zouden zeggen: "we trekken er uit". Dat kwam gewoon niet in hun
gedachten op". Jarenlang heeft Mertens in het KAB-verbondsbestuur
de portefeuille Sociale zekerheid gehad. Zijn opvattingen en die
van de bouwbond kwamen goed overeen. Met name als het ging om het
zogenaamde zelfdoen. Dat "zelf-doen" hield in dat een
bedrijfsvereniging zin administratie niet delegeerde aan het
Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK) maar daarvoor een
eigen administratiekantoor opzette. De bouwnijverheid met zijn
Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) is wel het bekendste voorbeeld
van "zelf doen". Mertens: "Jan Andriessen, oud-voorzitter van St.
Joseph, legde als Tweede Kamerlid de prioriteit bij het zelf-doen.
Hij zag hierin een vooruitlopen op de invoering van de
Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO) dat in de katholieke
arbeidersbeweging, met name voor A.C. de Bruijn, als laatste genade
gold. Het gemeenschappelijk doen kwam voor Andriessen op het tweede
plan. Dat zou alleen noodzakelijk zijn in die bedrijfstakken, die
te klein zijn om het zelf te doen. Bij de uitvoering wilde hij de
vakorganisaties betrekken. De mensen zouden dan hun uitkering
krijgen via mensen, die de eigen sfeer van de bedrijfstak goed
aanvoelen. Tevens zou de indruk gewekt worden dat de uitkering
middels de bond kwam, hetgeen de binding met de bond zou vergroten
en de betrokkenheid zou aangeven. Zelf was ik ook voorstander van
die betrokkenheid van de vakbeweging bij de uitvoering van de
sociale zekerheid. Misschien klikte het daarom wel met de
bouwjongens. Overigens moet ik wel vaststellen dat juist in de bouw
de PBO niet van de grond is gekomen".
Mandement
In de eerste naoorlogse jaren onderscheidt de
bouwbond zich binnen de KAB naar buiten toe nauwelijks van de
andere bonden. Ook niet als in 1954 het bekende bisschoppelijk
Mandement verschijnt, dat als katholiek het lidmaatschap van het
NVV en het luisteren naar de VARA verbiedt. "In de hele beweging"-
zegt Mertens- "zaten we ermee. Een aantal onderdelen - zoals het
verbod om naar de VARA te luisteren - werd als levensvreemd
ervaren. De algemene gedachte was, dat we de slechte kant opgingen
als we door het woord van de bisschoppen een grote organisatie
moesten worden of blijven. We moesten op eigen kracht, op basis van
de eigen waarde van de bond, groot blijven. De bouwbond had dan ook
helemaal geen uitspraak van de bisschoppen nodig. Die was van
zichzelf al sterk genoeg".
Mertens meent dat het Mandement helemaal niet tot een breuk in de
samenwerking van de drie vakcentrales en hun vakbonden had hoeven
te leiden. Het NVV begreep vrij goed, hoe de KAB zich voelde. Door
uitlatingen van Ruppert, destijds voorzitter van het CNV, zag het
NVV geen heil meer in samenwerking in de Raad van Vakcentrales en
de bedrijfsunies. Hij verklaarde dat - als hij bisschop was geweest
- hij het NVV wel duidelijker de waarheid zou hebben verteld.
Overlegorgaan
De opheffing van de Raad van Vakcentrales
betekende - naar de mening van Mertens - niet zoveel. De mensen van
centrales en bonden moesten elkaar blijven ontmoeten. Mertens durft
zelfs de stelling aan dat het Mandement de samenwerking tussen de
vakcentrales heeft bevorderd. Immers, voor de strak
gereglementeerde Raad van Vakcentrales kwam de soepel verlopende
samenwerking in het Overlegorgaan van de drie vakcentrales in de
plaats. De bouwbonden vormen dan samen de Centrale Commissie
Bouwnijverheid (CCB). Vanuit deze samenwerking werd in 1960 de
eerste grote erkende naoorlogse staking georganiseerd. Deze
staking, die het einde inluidde van de geleide loonpolitiek, leidt
niet tot diepgaande discussies in het vakverbond over de vraag of
ze al of niet gerechtvaardigd is. Anders lag dat met een conflict
in de mijnindustrie. De mijnwerkersbond van Frans Dohmen zag zich
op een gegeven moment genoodzaakt om een "langzaamaan actie" te
beginnen. KAB-voorzitter Middelhuis, die op zeer jeugdige leeftijd
een actieve rol had gespeeld in de Twentse textielstakingen van de
jaren twintig, nam openlijk afstand van deze strijdmethode, omdat
de actievoerders hun normale loon kregen doorbetaald, terwijl ze
een geringere arbeidsprestatie leverden. Bij een sociaal conflict
moeten beide partijen betalen, vond Middelhuis.
Hij vergat daarbij dat een volledige staking in het mijnbedrijf tot
gevolg zou hebben, dat binnen korte tijd vele mijnschachten onder
water zouden komen te staan. Daardoor zouden ze economisch gezien
waardeloos worden. Frans Dohmen, de onbetwiste leider van de
mijnwerkersbond, trok zich de kritiek zodanig aan dat hij weigerde
nog langer de vergaderingen van de KAB-verbondsraad bij te wonen.
Ook weigerde hij verschillende KAB-bestuurders te ontvangen. Een
uitzondering maakte hij voor Mertens, Co Alders - die de
aangelegenheden voor de Kolen- en Staal-Gemeenschap behandelde - en
voor loondeskundige Frans van der Gun. De laatste twee
toevalligerwijze uit de bouwbond afkomstig.
Eigen
bouwbedrijf
Geen conflicten tussen bouwbond en vakcentrale
als het ging om stakingen. Ook op andere terreinen waren er geen
conflicten. Integendeel, suggesties van de bouwbond werden altijd
zeer zorgvuldig overwogen. Zo werd - op initiatief van de bouwbond
- uitgebreid onderzocht of de KAB - naar het voorbeeld van de
Duitse vakcentrale DGB - een eigen bouwonderneming moest stichten.
Uiteindelijk werd besloten om dat toch maar niet te doen. Wel
ontstonden er diepgaande verschillen van mening over de snelheid
waarmee en de wijze waarop de samenwerking tussen NVV, NKV en CNV
moest worden versterkt. Mertens :"Leo Brouwer wilde - ik zal niet
zeggen "drammen" - harder lopen dan wij". Mertens en Brouwer hadden
ieder hun eigen opvattingen over de te volgen strategie. En die
botsten. Brouwer wilde zo snel mogelijk een federatie aangaan met
het NVV en het CNV. En als één van beide zou afhaken, dan wilde hij
met de overblijvende organisatie verder gaan. Een amendement van
die strekking werd door de bouwbond ingediend op de door het
NKV-bestuur geformuleerde Beleidsconclusies betreffende de
verdergaande samenwerking. Mertens: "Brouwer dacht misschien:
"Mertens aarzelt. "Maar naar mijn mening was de situatie zo, dat
als het besluit ontijdig zou zijn genomen, dan zou het NKV zijn
gespleten. De bouwbond kende de minste socialistenvrees. In andere
sectoren wilden sommigen echter liever met het CNV. Ook geografisch
was het beeld zeer gemêleerd. In sommige streken zou het CNV de
vanzelfsprekende fusiepartner zijn geweest, in andere streken het
NVV".
Versterking
Dit waren niet de enige overwegingen,
die Mertens' opstelling bepaalden. Zijn streven was een sterkere
samenwerking van drie vakorganisaties. Maar daaraan diende een
versterking van het NKV vooraf te gaan. "Ik wilde" - zo zegt
Mertens - "eerst de categorale bonden binnen halen, zoals de
Katholieke Onderwijsvereniging (KOV), de ambtenarenbond ARKA en de
politiebond St. Michaël. Waarom? De innerlijke kracht van het NKV
zou door hun toetreding groter worden. De beleidsvorming zou
evenwichtiger plaats hebben. En tevens zouden we numeriek ongeveer
130.000 leden groter worden. Daarmee zouden we bijna even groot
worden als het NVV, hetgeen ons een betere uitgangsstelling zou
bieden bij de federatievorming". Het aandringen van Brouwer heeft
deze opzet doorkruist. Vrij harde gesprekken heeft Mertens met hem
hierover gevoerd. Maar de persoonlijke verhoudingen heeft het niet
geschaad. "De bouwbond heeft'- aldus Mertens - "een grote rol
gespeeld in de vorming van het FNV, hoewel de wijze van aandringen
niet altijd even gelukkig was. Ik heb echter nooit de indruk gehad
dat ze los van het NKV had willen komen te staan. Ze was een echte
KAB/NKV-bond".
(Eerder verschenen in Stuwing jaargang 5, nr. 5, 1981)