Hendrik Kuiper
Hendrik J. Kuiper (roepnaam: Hendrik), bestuurder van het R.K. Werkliedenverbond in Nederland, is geboren te Loosduinen op 24 augustus 1897 en overleden te Utrecht op 10 maart 1985. Hij was de zoon van Willem Kuiper, arbeider, en Johanna Vellener. Op 12 juli 1922 trad hij in het huwelijk met Jozina Francisca Helena Loerakker, met wie hij zeven dochters en zes zonen kreeg.
Meteen na de
lagere school ging Kuiper op zijn twaalfde aan het werk als
tuinarbeider. Hij sloot zich aan bij de Rooms-Katholieke
Vereeniging van Tuinarbeiders in Loosduinen, waarvan zijn vader
penningmeester was. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
werden de laagbetaalde tuinarbeiders geconfronteerd met sterk
stijgende kosten van levensonderhoud. Omdat een lokale
vakorganisatie daartegen weinig kon uitrichten, sloot de Loosduinse
tuinarbeidersvereniging zich aan bij de Nederlandsche
Roomsch-Katholieke Bond van Bloemist-, Tuin-, Veen- en
Landarbeiders 'St. Deusdedit', die in 1915 uiteindelijk met succes
actie voerde voor de toekenning van duurtetoeslagen. Naast zijn
werk volgde Kuiper een tweejarige cursus voor de land- en tuinbouw.
Hij klom op tot meesterknecht op een groenten- en fruitkwekerij
maar voelde kennelijk ook de behoefte dit vak te verlaten. Op 6
januari 1919 trad hij als propagandist in dienst van de
rooms-katholieke bond. Kort daarna, op 1 juni 1919, werd hij
hoofdbestuurder. Zijn aanstelling bracht een verhuizing mee naar
Schoten bij Haarlem. In 1922 trouwde Kuiper met de dochter van
bondsvoorzitter A.J. Loerakker.
Als vrijgestelde volgde hij aan de Ontwikkelingscentrale van de
katholieke arbeidersbeweging verschillende cursussen om zich verder
te ontwikkelen: sociologie, economie, staatsinrichting, Duits en
Frans. Ook deed hij het praktijkexamen boekhouden. In september
1927 werd hij hoofdbestuurslid van de Nederlandsche
Roomsch-Katholieke Volksbond. Kuiper bleef in dienst van de
landarbeidersbond tot 5 november 1935, toen hij 'als jeugdige
vitale kracht' gekozen werd in het bestuur van het
Roomsch-Katholiek Werkliedenverbond in Nederland (RKWV). Als
verbondsbestuurder hield Kuiper zich vooral bezig met de
werkloosheidsbestrijding en de werkverschaffing. Hij bleek een
inspirerend leider van de werkloosheidsdienst van het
Werkliedenverbond, die zich in de crisisjaren bezighield met de
problemen rond de werklozenzorg en de werkverruiming met het doel
om het leven van werkloze arbeiders zo dragelijk mogelijk te
houden. C.J. Kuiper noemde zijn naamgenoot een taaie vechter, die
dankzij zijn leerschool in de landarbeidersbond gewend was aan een
moeilijk arbeidsterrein. Hij wist zich met een zeker gemak in te
werken en had zijn taak spoedig onder de knie. Kuiper was lid van
de permanente contactcommissie van de drie grote vakcentrales, die
het ministerie van Sociale Zaken adviseerde met betrekking tot de
steunregeling. Uit hoofde van zijn vakbondswerk bekleedde Kuiper
verschillende functies in de sociale verzekeringswereld. Van 1923
tot 1935 was hij commissaris van de bedrijfsvereniging De
Landbouw-Onderlinge en bestuurslid van De Tuinbouw-Onderlinge. In
1935 werd hij bestuurslid van de Middenstandsbedrijfsvereniging.
Zoals meer katholieke vakbondsbestuurders was Kuiper ook politiek
actief voor de Roomsch-Katholieke Staatspartij in Nederland. Van
1932 tot 1937 had hij zitting in de gemeenteraad van Haarlem,
waarin Schoten in 1927 was opgegaan. Van 1935 tot 1937 was hij lid
van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Van 1936 tot de Duitse
bezetting was Kuiper secretaris-penningmeester van het Katholiek
Comité voor Joodse Vluchtelingen. Kuiper had grote moeite met de
pogingen van verbondsvoorzitter A.C. de Bruijn om in
het begin van de bezettingstijd tot een vergelijk met de bezetter
te komen. Ook de deelname van De Bruijn aan een door het Deutsche
Arbeitsfront georganiseerde propagandareis van 9 tot en met 20
november 1940 door Duitsland zinde Kuiper niet. Naar aanleiding van
de lovende woorden van de verbondsvoorzitter na zijn terugkeer zei
Kuiper dat De Bruijn weliswaar persoonlijk anti-Engels en pro-Duits
was, maar dat hij niet pro-nazi was. Op 25 juli 1941 was Kuiper als
dagelijks bestuurslid aanwezig toen de Duitser W. Hellwich bekend
maakte dat H.J.
Woudenberg tot commissaris van het RKWV was aangesteld en dat
De Bruijn met verlof werd gezonden. Mede namens Kuiper zei
J.A. Schutte dat,
nu de nationaal-socialist Woudenberg tot commissaris benoemd was,
het hen in geweten onmogelijk was het werk voort te zetten. Drie
maal weigerden zij hun weigering te herroepen. Beiden werden twee
weken later zonder een cent wachtgeld of pensioen ntslagen. Kuiper
zat later enige tijd in St. Michielsgestel als gijzelaar.
Na de Tweede Wereldoorlog keerde Kuiper terug als secretaris van de
Katholieke Arbeiders Beweging (KAB). Hij nam opnieuw de
portefeuille sociale zekerheid op zich. De eerste jaren had vooral
de Dienst Uitvoerende Werken zijn grote aandacht. Op 28 februari
1949 verliet Kuiper de KAB voor een directiefunctie bij de
Rijksverzekeringsbank (sinds 1952: Sociale Verzekeringsbank). Het
is niet uitgesloten dat de slechte verhouding met De Bruijn –
beiden waren sterke persoonlijkheden die elkaar, juist daarom,
slecht verdroegen – ten grondslag lag aan deze overstap. Op 1
augustus 1956 werd Kuiper benoemd tot lid van de Raad van Bestuur
van de Sociale Verzekeringsbank. In 1962 ging hij met pensioen. Als
sociaal verzekeringsdeskundige had Kuiper zitting in
adviescommissies van de Sociaal-Economische Raad voor de Algemene
Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet en de Wet op de
Arbeidsongeschiktheid. Kuiper, die in september 1937 naar
Maartensdijk was verhuisd, dat op 1 januari 1954 werd geannexeerd
door de stad Utrecht, was na de oorlog voorzitter van de afdeling
St. Maartensdijk van de Katholieke Volkspartij (KVP),
vice-voorzitter van de rijkskieskringorganisatie Utrecht en lid van
de partijraad. Van 13 december 1949 tot 17 september 1951 had hij
voor de KVP zitting in de Eerste Kamer. Kuiper was ridder in de
Orde van St. Gregorius de Grote.
LITERATUUR:
C.J. Kuiper, Uit het rijk van den arbeid. Deel I (Utrecht 1924), Deel III (Utrecht 1953); A.J. Loerakker, Ontstaan en geschiedenis van den Nederlandschen R.K. Landarbeidersbond 'Sint Deusdedit' (Haarlem 1944); S. Stokman, De katholieke arbeidersbeweging in oorlogstijd (Utrecht 1946); W.G. Versluis, Beknopte geschiedenis van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland (Nijmegen 1949); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 5 (Den Haag 1974) 378-81; H. Righart, J. Scheerman, 'Het Rooms-Katholiek Werklieden Verbond en de duitse bezetter, mei 1940-augustus 1941' in: Jaarboek arbeidersbeweging (Nijmegen 1978) 245-63; J. Roes (red.), Katholieke arbeidersbeweging. Deel 1 (Baarn 1985).
PORTRET:
Hendrikus Jacobus Kuiper, IISG
Auteurs: Jos van Meeuwen, Jeroen Sprenger
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 8 (2001), p.
130-132
Laatst gewijzigd: 10-03-2003