Henk Werkhoven
Samenwerking blijft een kwestie van mensen
Na een korte tijd werkzaam te zijn geweest in de metaalnijverheid wordt Henk Werkhoven (19011985) opperman in de bouw. Hij moet zich dus laten overschrijven van de katholieke metaalbewerkersbond St. Eloy, waarvan hij in 1917 lid is geworden, naar de bouwarbeidersbond St. Joseph. Aanvankelijk is hij gewoon lid, maar als hij 22-23 jaar oud is, neemt hij de voorzittershamer van de afdeling Utrecht in zijn handen. In 1935 verhuist hij naar Den Haag, waar hij plaatselijk bezoldigd bestuurder wordt. Niet lang daarna, in 1937, wordt Werkhoven districtsbestuurder in Zuid-Holland. Tevens krijgt hij een plaats in het hoofdbestuur van St. Joseph. In de bezettingstijd wordt de bond geliquideerd. Net als zijn collega's krijgt Werkhoven dan maandelijks van de bisschoppen een toelage. Hij gaat als lekencontroleur werken bij het Gemeenschappelijk Administratiekantoor in Rotterdam. "Dat werk deden we op de volgende manier. De dokter ging naar een zieke en zei tegen hem: laten we het een maand aankijken. En dan hadden wij het hart niet hem arbeidsgeschikt te verklaren. Want als ze op het werk kwamen, dan zouden ze naar Duitsland worden gestuurd". Na de oorlog keert hij weer op zijn Haagse post terug. Hij blijft daar tot 1952, wanneer hij naar Utrecht wordt geroepen voor de functie van tweede secretaris. Spoedig verwisselt hij deze functie voor het tweede voorzitterschap om daar in 1954 de eerste onder zijn gelijken te worden in het bestuur van St. Joseph. Tot zijn pensionering in 1961 vervult hij het voorzitterschap.
Samenwerking is
een kwestie van mensen
"Er is een tijd geweest, dat het
protestantisme in ons land domineerde. En daar hebben de roomsen
zich onderuit proberen te worstelen. Om onder die druk uit te
komen, trachtte je alles in roomse organisaties samen te brengen:
roomse sportverenigingen, roomse scholen, roomse vakbonden, roomse
werkgevers, noem maar op. Dat heeft natuurlijk lang nagewerkt. Nu
zie je ontwikkelingen naar samenwerking met andere groeperingen. De
werkgevers zijn ons hierin al voor geweest. Die hebben in
samenbundeling hun kracht gezocht. Dat moeten wij ook doen. Je kan
niet meer volstaan met de zaken in drie organisaties apart te
regelen".
"Ik blijf zeggen, dat samenwerking een kwestie van mensen is.
Misschien heb ik het geluk gehad, dat ik nooit een echte
doordrammer ben tegengekomen. Waar ik ook geweest ben, in Utrecht,
in Zuid-Holland of in het hoofdbestuur, steeds heb ik een goede
samenwerking gehad met mensen van de andere bonden. Op
zaterdagmorgen sjouwde ik nog specie en de maandag erop ging ik
naar Den Haag en was ik bestuurder van een afdeling van
twaalfhonderd leden. De helft van hen was werkloos. Met nog een
collega moesten we voor de werklozen zorgen - lijsten aanleggen,
uitkeringen verzorgen etcetera. De twee meisjes op het kantoor, die
waren in het begin beter op de hoogte dan ik".
Controleren
"Mijn werk in Den Haag bestond daarnaast
uit het controleren van de bouwwerken. We gingen dan met z'n drieën
- met de collega's van het NVV en het CNV - naar een werk.
Stukadoors moesten in die tijd, laat ik zeggen, twintig cent van de
vierkante meter hebben. Wij controleerden dan of ze dat inderdaad
kregen. En vrijdags - als het loon werd uitbetaald - moest je naar
de werken om te kijken of er wel een vakantiebon in het loonzakje
zat. En dan gebeurde het wel eens, dat die mensen zeiden: "Jullie
komen nu wel hier, maar je moet eigenlijk daar heen gaan, daar doen
ze het voor nog minder". In de begintijd van de vakantiebonnen
kregen we legio klachten van mensen uit de Rijnstreek, dat ze geen
bonnen kregen. Wij met ons drieën er op af. Avond aan avond hebben
we in die streek de werkgevers bij elkaar getrommeld en met hen
gepraat over de verstrekking van vakantiebonnen. Het was niet
alleen onwil van die mensen. Om beurten hadden die baasjes een
gemeenteklusje, dat niet zo best betaalde. We waren eigenlijk een
soort propagandist voor de werkgeversorganisaties. Steeds gingen we
gedrieën op stap. Je had van die gehuchten als Nieuwkoop, Noorden,
noem maar op, waarvoor je - als je 's avonds om zeven uur moest
vergaderen - om vier uur met de bus mee moest. En dan ging je bij
de plaatselijke voorzitter of penningmeester slapen".
Bioscoopzaal
"Bijna iedere avond had je een
ledenvergadering. En dan gebeurde het wel eens - ze praten nu over
weinig belangstelling voor ledenvergaderingen - dat je de
bioscoopzaal van het Haagse Amicitia huurde, waar twaalfhonderd man
in kon en dat er naast de dertien bestuursleden er nog dertien
leden in de zaal zaten. De Volksbond had een zaaltje, waar je met
honderd man in kon, maar dat mocht ik nooit bespreken, want stel je
voor, dat al je leden zouden komen. Daartegenover had je vaak in de
kleinere plaatsen vergaderingen, waar zowat alle leden waren. Er
waren wel meer verschillen met de grote stad. Als in Den Haag een
baas bijvoorbeeld vrijdagavond geen loon betaalde, dan stond het
hele clubje zaterdag 's morgens op je kantoor. Dan moest er geld
komen. Vaak kon dat ook wel via de gemeente, dan kregen ze allemaal
een voorschot. In zo'n plattelandsgemeente kon het wel gebeuren,
dat bij een faillissement bleek, dat de mensen vier à vijf weken
loon tegoed hadden. Die mensen hadden het niet royaal, maar ze
hielden altijd wat achter de hand. Als districtsman ben ik ook wel
betrokken geweest bij stakingen. Zo was het eens uitgelekt dat een
man die metselwerk had aangenomen in Schiedam, geen vakantiebonnen
verstrekte. Wij daar naartoe om te staken. Om zeven uur zijn we
daar met ons drieën en wat werklozen om die mensen op te vangen.
Wij riepen ze op om te staken voor hun vakantiebon. In optocht
namen we ze mee naar een vergaderlokaal, maar als er één ging
pissen, dan moest je meegaan om te zorgen dat hij niet via het
toilet naar zijn werk ging. Bij een andere staking voor
vakantiebonnen, waar ik niet bij was betrokken omdat ik er geen
leden had, was het faliekant misgelopen. De mensen waren bij elkaar
gebracht, maar eer dat de dag half verstreken was, stonden de
timmerlieden bij de baas aan de deur te praten en de vrouw gaf hen
een bakje koffie. Dat was ook een staking..."
Contract
"Een half jaar voordat ik met pensioen ging,
heb ik dan nog een staking meegemaakt. Dat was in 1960. We hadden
een pracht van een contract afgesloten. De bazen wilden dat we
meegingen naar de minister, omdat die had bepaald dat de
afgesproken loonsverhoging niet in de prijzen mocht worden
doorberekend. Wij zeiden: "daar hebben we niets mee te maken". Toen
ging dat contract ook niet door en gingen we in staking. Die
staking heeft drie weken geduurd, maar toen we gewonnen hadden,
waren we zo blij als een kind. Iedereen probeerde in het begin te
weten te komen hoe we die staking zouden organiseren. Aanvankelijk
dacht iedereen dat we het hele bouwbedrijf plat zouden gaan leggen.
Maar als we dat gedaan zouden hebben, dan hadden we na twee dagen
weer aan het werk kunnen gaan. Dat zou wat het geld betreft niet
uit te houden zijn geweest. Neen, we hadden het goed uitgekiend. Op
de eerste dag werden vier plaatsen aangewezen, waar de grote,
belangrijke werken werden platgelegd. De volgende dag kwamen daar
vier plaatsen bij en zo groeide dat uit".
Cognacje
"Na een week moesten we bij Dura komen, de
werkgeversvoorzitter. Dat was toch wel een goede kerel, maar toen
we daar kwamen, had hij een aardig cognacje gedronken. Ik zie hem
nog voor me als een brullende leeuw. "Op De Pous, op de minister -
op al die snotneuzen hoefden we niet te rekenen", riep hij. Zo
probeerde hij ons tot andere gedachten te brengen. Maar we voelden
ons sterk en twijfelden geen moment. Eigenlijk was ik bang voor
stakingen. In deze zin, dat als er in de crisistijd met honderden
werklozen werd gestaakt en er waren tien of twaalf slachtoffers,
dan kon je daar nooit meer iets aan doen. Dan moest je hen uit
eigen kas een uitkering geven. Die staking van 1960, dat was zo'n
spontane toestand en ik geloof dat die weer een opleving in de
vakbeweging heeft gebracht. Want de mensen schreeuwden wel: "Jullie
maken veel drukte, maar jullie staken toch niet". De mensen zelf
hebben ook kunnen ervaren wat het is om drie weken met zestig
procent van je inkomen rond te moeten komen. De samenwerking tussen
de drie bonden is even onder spanning gekomen door het
bisschoppelijk mandement van 1954, waarbij het lidmaatschap van NVV
en VARA voor katholieken werd verboden. De bedrijfsunie van de drie
bonden, die sinds de oorlog bestond, heeft niet kunnen blijven
bestaan. Maar het mandement heeft, dat durf ik wel te zeggen,
weinig of geen afbreuk gedaan aan onze samenwerking. Als het weer
tijd werd voor het arbeidsvoorwaardenbeleid, kwamen we bij elkaar.
Niet alleen wijzelf, maar vooral Cor Brandsma en Jan van Eibergen,
die hebben van de omstandigheden gemaakt wat er van te maken was.
Er is geen persoonlijke verwijdering geweest. Wij hebben echt niet
gewacht tot die Centrale Commissie Bouwnijverheid officieel werd
opgericht. De samenwerking kreeg alleen in de CCB weer een
gereglementeerde vorm".
Weinig
verschil
"Ik heb altijd de ontwikkeling naar een
federatie, naar een verdergaande vorm van samenwerking,
toegejuicht. Om financiële redenen, maar ook omdat op belangrijke
punten wat betreft de toestand en de aanspraken van de arbeiders zo
weinig verschil van mening bestaat. Ik begrijp alleen het CNV niet
en ook die jongens uit de bouw niet. Net als bij ons hebben ze
enquêtes gehouden en daarvan heb ik vernomen, dat die ook in de
richting gaan van meer samenwerking. Maar de heren van de leiding
hebben net zo lang gesproken en geschreven, dat het niet is
doorgegaan. Ik geloof, dat als een man als Van Eibergen nog de
leiding had gehad, dat het niet zo gelopen zou zijn..."
"Die ontwikkeling naar een fusie wijs ik niet af. Maar ik zou die - daar ben ik wat te oud voor - ook niet willen forceren. Ik vind dat de bonden het tot nu toe goed hebben gedaan; ze hebben met hun afdelingen en hun eigen mensen steeds de zaak besproken. Op die manier moet de zaak tot wasdom worden gebracht, want aan de basis moet de samenwerking in de praktijk worden gedragen. En dat zal nog best moeilijk zijn. Er zijn plaatsen, waar de afdelingen elkaar vliegen zaten af te vangen, waar van bond werd gewisseld en waar men zich bij de ledenwerving op leven en dood tegen elkaar heeft afgezet. Voorzover ik het kan beoordelen is dit wat afgezwakt, wat de samenwerking op plaatselijk niveau alleen maar ten goede komt".
(Eerder verschenen in Stuwing, augustus 1978)